2. Theorie

Het World Wide Web is een verzameling documenten die zijn gestructureerd met codes die deel uitmaken van een codeertaal, HyperText Markup Language (HTML), en die via het internet kunnen worden opgeroepen met een bepaald communicatieprotocol, HyperText Transfer Protocol (HTTP). Om webdocumenten te vervaardigen is een computer nodig en een programma waarmee men zulke documenten kan aanmaken, een zogeheten editor[59]Dit kan met een gewone tekst-editor als Windows Kladblok, maar er zijn ook vele speciale HTML-editors beschikbaar met op het maken van HTML-pagina’s toegesneden faciliteiten als het automatisch kleur geven aan HTML-tags, zodat deze gemakkelijk zijn te onderscheiden van de tekst die op de pagina moet worden weergegeven.. Om de documenten te bekijken zoals ze zijn bedoeld is nog een ander programma nodig, een zogeheten browser. En om het web als zodanig te laten werken is zelfs een wereldwijd netwerk nodig via welk computers op een gestandaardiseerde manier met elkaar communiceren.

Kortom, het World Wide Web is technologie. Het functioneert binnen een complexe technologische omgeving, het internet. Basisbestanddelen van het web, zoals de codeertaal HTML, het overdrachtsprotocol HTTP en het eerste browserprogramma, zijn alle ontwikkeld door Tim Berners-Lee en Robert Cailliau. Het zijn klassieke voorbeelden van uitvindingen.

Zo’n verhaal kan worden verteld over alle hypertextsystemen. Hypertext is technologie. In de eerste plaats informatietechnologie: hypertext speelt zich in het algemeen af binnen en tussen computers, en tussen computers en mensen. Uitvinden betekent als het gaat om hypertext vooral programmeren. Noodzakelijk is dat overigens niet: aan Vannevar Bush’ Memex kwam geen computer te pas, wel microfilm, een droogkopieerproces en zeer nauwkeurige mechanica. Ook de Memex was zonder twijfel technologie.

Er bestaat wel eens de neiging om iets alleen als technologie te beschouwen als het nieuw en onbekend is. Zo zijn er nog altijd schrijvers die weigeren om een computer te gebruiken, omdat ze niet willen dat er technologie tussen hen en hun schepping komt te staan[60],,First, many humanists assume that before now, before computing, our intellectual culture existed in some pastoral nontechnological realm. Technology, in the lexicon of many humanists, generally means "only technology of which I am frightened". (Landow; 1997; 26). Maar niet alleen computers zijn technologie, vulpennen en potloden zijn dat ook, evenals de boekdrukkunst. Onze samenleving, onze cultuur is door en door technologisch[61],,Technologie is de dominante denkstijl van onze cultuur. Wij leven en denken technologie – in ons werk, in onze communicatie, in ons eten, in de gezondheidszorg, in het onderwijs, in de manier waarop wij de wereld vormgeven. Cultuur en technologie zijn niet meer te scheiden. Dat is de realiteit van ‘de technologische cultuur’.” (Schwarz, 1989; 9).

Technologie is niet alleen apparaten. Ook semiotische uitvindingen als het alfabet, het scheiden van woorden met spaties, het gebruik van interpunctie, hoofdstukken, alinea’s en andere onderverdelingen in teksten, alsmede van voetnoten en indices, zijn stuk voor stuk voorbeelden van technologie. Ze zijn net zo min ‘natuurlijk’ als computers of vulpennen. Ze zijn ooit uitgevonden en zijn via een proces van diffusie verspreid over vrijwel de gehele wereld.

Het diffusieproces verloopt via netwerken. Mensen kunnen allerlei overwegingen hebben om een nieuwe technologie waarmee ze hebben kennisgemaakt al dan niet toe te passen: efficiëntie, status, nieuwsgierigheid, etcetera. Uiteraard hangt dit samen met de maatschappelijke context, met macht en cultuur. Het diffusieproces is een door en door sociaal proces en dus bij uitstek toegankelijk voor sociologisch onderzoek.

In heldenverhalen over uitvinders worden uitvindingen wel voorgesteld als puntgebeurtenissen: het ene moment was er niets, het volgende moment was er de uitvinding. Dat is natuurlijk onzin. Hoewel ideeën wel plotseling bij iemand kunnen doorbreken, ‘eurekamomenten’, is daarmee nog niks uitgevonden. Een nieuwe technologie bestaat niet in het luchtledige. Uitvinders verbinden componenten uit bestaande technologieën op een nieuwe manier met elkaar. Daar gaat tijd overheen: het is een proces. Hoe dat proces verloopt is onder meer afhankelijk van de technologieën en ideeën waarover de uitvinder beschikt, de middelen die hij kan aanwenden, de tijd die hij erin kan steken, etcetera. Dus uitvinden is net als diffusie een sociaal proces, brood en boter voor sociologen.

Technologie als object van sociologisch onderzoek

De ontwikkeling van technologie is door sociale wetenschappers in de loop der jaren volgens verscheidene, slechts hier en daar met elkaar overlappende tradities beschreven. Het begrip ‘sociale wetenschappers’ dient dan ook nog ruim te worden geïnterpreteerd: van historici tot economen, van antropologen tot ingenieurs die zich in de geschiedenis of de maatschappelijke context van hun eigen vakgebied verdiepen. Hoewel er wel enige correlatie bestaat tussen de onderzoekstraditie, de invalshoek van het onderzoek en de disciplinaire herkomst van de onderzoeker, zijn disciplinaire grenzen in het algemeen diffuus in dit vakgebied. In de Engelstalige literatuur wordt veelal zonder omhaal gesproken van technology studies.

Wetenschappelijke tijdschriften als Technology and Culture en Social Studies of Science (dat als ondertitel heeft ‘An International Review of Research in the Social Dimensions of Science and Technology’) publiceren dan ook bijdragen van allerlei disciplinaire herkomst. Ook in Nederland treft men in het techniekonderzoek een breed disciplinair palet aan onderzoekers aan, getuige bijvoorbeeld de lijst van medewerkers aan de zevendelige serie Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Bij de vakgroep wetenschaps- en technologiedynamica van de Universiteit van Amsterdam waren aanvankelijk vier faculteiten[62]Scheikunde, Biologie, Sociologie en de Centrale Interfaculteit. Sinds de fusies tussen de faculteiten in de jaren negentig ziet dat beeld er uiteraard anders uit. betrokken.

De twee oudste vormen van techniekonderzoek zijn techniekgeschiedenis en innovatieonderzoek. De eerste traditie wordt vooral beoefend door historici en ingenieurs, de tweede vooral door economen.

De klassieke techniekgeschiedenis is in het algemeen beschrijvend van aard. Deze traditie is in het begin van de twintigste eeuw ontstaan onder Duitse ingenieurs vanuit een gevoel van achterstelling ten opzichte van academici[63]Lintsen en Homburg situeren het begin van deze traditie in 1903, toen O. von Miller met steun van de Verein Deutscher Ingenieure het Deutsches Museum von Meisterwerken der Naturwissenschaft und Technik in München oprichtte. (Lintsen & Homburg, 1995; 255). Techniekgeschiedenis moest een bijdrage leveren aan een breder begrip voor de maatschappelijke en culturele betekenis van techniek en daarmee aan de erkenning van de maatschappelijke positie van ingenieurs. De Britse traditie van techniekgeschiedenis die in de jaren twintig ontstond was meer gericht op ingenieurs zelf: technici zouden kunnen leren van de bestudering van de geschiedenis van hun vak. Waar de Duitse benadering in elk geval programmatisch een brug poogde te slaan tussen techniek in engere zin en maatschappelijke ontwikkelingen, was de Britse benadering internalistischer van aard: ‘bouten- en moerengeschiedenis’.

Pas na de Tweede Wereldoorlog kan men met de oprichting van de Society for the History of Technology en het tijdschrift Technology and Culture spreken van een erkend internationaal vakgebied. Hoewel de vereniging en het tijdschrift in Amerika zijn opgericht vanuit een benadering die programmatisch eerder aansloot bij de Duitse dan bij de Britse, zijn decennia lang de meeste artikelen in het blad gewijd aan internalistische beschrijvingen van succesvolle innovaties. Technische mislukkingen kregen nauwelijks aandacht[64],,For example, it has been claimed that in twenty-five volumes of Technology and Culture only nine articles were devoted to the study of failed technological innovations.” (Pinch & Bijker, 1987; 22).

Succesvolle innovaties hebben ook altijd de belangstelling gehad van economen en econometristen. In zogenoemde innovatiestudies trachten zij te analyseren welke factoren bepalen of een bedrijf erin slaagt technische vernieuwingen te realiseren. Het gaat dan bijvoorbeeld om de omvang van het onderzoeks- en ontwikkelingswerk, het opleidingsniveau van het personeel, de kracht van het management, de marketinginspanning, etcetera, alsmede om macro-economische omgevingsfactoren. Ook in dit soort studies is nauwelijks aandacht voor mislukte innovaties.

Techniekgeschiedenis en innovatiestudies vullen elkaar op een bepaalde manier aan. Klassieke techniekgeschiedenis heeft vooral aandacht voor de inhoud van de technologie en nauwelijks voor de maatschappelijke omgeving. De maatschappelijke omgeving fungeert als ‘black box’ waar hooguit uit komt dat er bijvoorbeeld geen vraag is naar een bepaald product. Bij innovatiestudies is het precies omgekeerd. Daar gaat alle aandacht uit naar de ‘niet-technische’ factoren en wordt de inhoud van de technologie beschouwd als een ‘black box’. Pas in de jaren tachtig zijn binnen technology studies twee benaderingen in zwang gekomen die zowel naar de inhoud van de techniek als naar de inhoud van de omgeving kijken.

De eerste is een etnografische benadering van hoe mensen technologie gebruiken. Baanbrekend onderzoek op dit terrein is verricht bij Xerox Parc in Palo Alto[65]Een bekende Xerox-sociologe is Lucy Suchman.. De resultaten van zulk onderzoek zouden ontwerpers moeten ondersteunen om betere producten te ontwerpen. Veel grotere bedrijven doen inmiddels allerlei vormen van useability onderzoek, zij het doorgaans niet in de omvang en van het fundamentele karakter van dat van Xerox. In het Xeroxonderzoek is onder andere de Windows interface ontwikkeld, zoals deze later is toegepast door Apple en nog later door Microsoft en andere softwarebedrijven. Kenmerkend voor deze benadering is de nadruk op micro-interacties.

De tweede ‘nieuwe’ benadering in technology studies wordt wel technieksociologie of ‘contextualistische techniekgeschiedenis’ genoemd. Desgewenst kan men verschillen aanbrengen tussen deze termen – waarbij de eerste een wat zwaarder aangezette theoretische ambitie heeft – maar in de praktijk zijn het geen hard afgebakende terreinen. Sociologische auteurs verwijzen naar historici en andersom en beiden verwijzen deels naar dezelfde klassieken[66]De monografie die zowel voor technieksociologen als voor contextualistische techniekhistorici als een schoolvoorbeeld geldt is Networks of Power: Electrification in Western Society, 1880-1930 van Thomas P. Hughes uit 1983.. Degenen die zich technieksocioloog noemen ervaren hun benadering in het algemeen als nauw verwant aan de moderne, post-Kuhniaanse wetenschapssociologie waarin ook de inhoud van wetenschappelijk onderzoek object van sociologische verkenning is geworden. De technieksociologen en -historici, onder wie nogal wat ingenieurs van huis uit, hebben met elkaar gemeen dat ze expliciet en uitvoerig aandacht hebben voor de inhoud van de bestudeerde technologie én voor de economische, politieke en culturele context daarvan en de betekenis die mensen aan die technologie geven. Door deze manier van kijken komt de nadruk welhaast vanzelf te liggen op macroaspecten, zeker in theoretisch opzicht, hoewel in case studies micro-interacties wel een belangrijke rol kunnen spelen.

In deze scriptie wordt gepoogd deze moderne technieksociologische benadering te volgen. In de rest van dit hoofdstuk worden enkele centrale begrippen uit deze benadering verder uitgewerkt.

Moderne technieksociologie

Karakteristiek voor alle vormen van moderne technieksociologie is de nadruk op thick description. In de klassieke, internalistische techniekgeschiedenis is dat niet ongebruikelijk, maar voor benaderingen met meer theoretische ambities is dat betrekkelijk nieuw. Deze beschrijving resulteert in een grote rijkdom aan gedetailleerde informatie over de technische, sociale, economische, politieke en culturele aspecten van het object van onderzoek. Om theoretisch verder te komen dan een reeks beschrijvingen, hoe rijk ook, zijn analytische stappen nodig. Er moet structuur worden aangebracht in de beschrijvingen van de complexe werkelijkheid en er zijn dus begrippen nodig waarmee aspecten kunnen worden vereenvoudigd en samengevat, opdat de hoeveelheid data kan worden beperkt.

Thick description – de term is geïntroduceerd door de antropoloog Clifford Geertz – veronderstelt bij de auteur een intieme vertrouwdheid met zijn object, waardoor hij als het ware meer ‘ziet’ dan de oppervlakkige waarnemer zou zien. Om daartoe in staat te zijn, moet hij weten waarop hij moet letten. Een conceptueel kader van enige kernbegrippen helpen hem daarbij.

Misschien wel het belangrijkste begrip uit de moderne technieksociologie is het seamless web. Hiermee wordt bedoeld dat gebieden die traditioneel gelden als tamelijk afgebakende terreinen, zoals politiek, economie, wetenschap, cultuur en techniek, niet ‘van nature’ afgebakend zijn, laat staan voor iedereen op dezelfde manier. Zeker, zulke begrippen helpen om ontwikkelingen in de samenleving te compartimenteren en te benoemen, en daarmee de samenleving begrijpelijker te maken, maar ze ‘werken’ niet als afzonderlijke krachten. In een situatie waarin een individu voor zichzelf of voor zijn bedrijf of organisatie beslissingen moet nemen, werken allerlei factoren door elkaar heen die door het individu in kwestie vaak ook helemaal niet worden benoemd in voornoemde categorieën.

Dit geldt bij uitstek wanneer men het wel en wee van technici wil bestuderen. Technici zijn veelal systeembouwers, integratoren. Systeembouwers trekken zich weinig aan van kenniscategorieën of professionele disciplines. In de aantekeningen van een uitvinder als Thomas Alva Edison bijvoorbeeld, staan allerlei zaken die men gewoonlijk zou benoemen als economisch, politiek, technisch en wetenschappelijk volkomen door elkaar[67]Op het niveau van individuele uitvinders zijn talloze voorbeelden te noemen waarin gedachten uit verschillende domeinen naadloos in elkaar overlopen. (Bijker, Hughes & Pinch; 1990; 9). Zijn gedachten, waarvan zijn aantekeningen een weerslag zijn, vormen een seamless web, een naadloos web – een integrale, holistische wereld.

Die naadloosheid heeft niet alleen betrekking op voornoemde kennisdomeinen, maar ook op traditionele dichotomieën als wetenschap/technologie, zuiver/toegepast, intern/extern en technisch/sociaal. Zulke begrippenparen kunnen net als de kennisdomeinen het denken helpen structureren, en in die zin zijn hebben ze hun nut als analytisch gereedschap. Maar wanneer men wil begrijpen wat technici doen, dan zitten zulke tweedelingen in de weg. Men moet zicht zien te krijgen op de elementen die deel uitmaken van het netwerk dat de technici zélf om zich heen zien en als relevant beschouwen voor het probleem waaraan ze werken[68],,Entrepreneurs and system builders creating regional production complexes incorporated such seemingly foreign actors as legislators and financiers in networks, if they could functionally contribute to the system-building goal.” (Bijker, Hughes & Pinch; 1990; 9).

Overigens is het niet uitgesloten dat de technicus het relevante netwerk niet volledig overziet en er factoren of actoren zijn werk beïnvloeden waarvan hij zich niet bewust is. Het is aan de onderzoeker die poogt de technicus in kwestie te begrijpen en zijn werk in context te plaatsen, om deze blinde vlekken in kaart te brengen. Immers, juist als het gaat om succes of falen van een technologie is het denkbaar dat factoren waarmee de technicus geen rekening had gehouden een rol spelen.

Bij de term ‘netwerk’ denkt men in de eerste plaats aan actoren. Actoren kunnen mensen zijn, maar ook collectieven als bedrijven, overheden, beroepsverenigingen of tijdschriftredacties. Men kan zelfs categorieën individuen die op zich los van elkaar, maar wel vanuit eenzelfde denkkader handelen, beschouwen als een collectieve actor. Categorieën consumenten vormen hiervan het meest gebruikte voorbeeld. Bijker wijst in zijn geschiedenis van de fiets bijvoorbeeld verschillende categorieën consumenten aan voor wie de fiets een eigen, van elkaar verschillende betekenis had. Zo zagen jonge mannen in de jaren zeventig van de negentiende eeuw de fiets als een middel om hun moed en atletisch vermogen te tonen. Enorme voorwielen stelden hen in staat hoge snelheden te bereiken, maar maakten de tweewielers ook instabiel: men sloeg gemakkelijk over de kop. Voor deze categorie was dat niet bezwaarlijk – in tegendeel, het droeg juist bij aan wat zij van de fiets verwachten. Andere sociale categorieën, zoals oudere mannen en vrouwen, zagen de grote voorwielen en de gevolgen daarvan voor de stabiliteit als een veiligheidsprobleem. Voor hen waren zulke rijwielen niet aantrekkelijk. Ontwerpers van fietsen konden dus alle kanten op, afhankelijk van de doelgroep die zij voor zich zagen en het programma van eisen dat die doelgroep met zich mee bracht[69]Het voorbeeld is ontleend aan Pinch & Bijker, 1989..

Het actorbegrip is in het moderne wetenschaps- en technologieonderzoek verder opgerekt. Vooral onder invloed van Franse onderzoekers als Bruno Latour en Michel Callon worden ook dieren, bacteriën, levenloze objecten en zelfs niet stoffelijke entiteiten beschouwd als actor[70]Deze zogeheten actor-netwerkbenadering verwijdert zich enigszins van de sociologische traditie, doordat de grenzen tussen de menselijke samenleving en de levende en dode natuur volledig wordt opgeheven. Desalniettemin laten diverse auteurs met hun werk zien dat deze werkwijze wel degelijk een bijdrage kan leveren aan een beter begrip van sociale processen als innovatie. Een programmatische uitwerking is te vinden Latour (1987). Een fraai voorbeeld van de hand van deze auteur is Latour (1988).. Een dergelijk breed actorbegrip wordt echter niet alom gedeeld. Het is voor het onderwerp van deze studie niet nodig en het bewerkstelligt een vervreemdend effect voor lezers die niet gewend zijn aan een bacterie of een accu als actor. Hier zal dan ook voor levenloze objecten het gangbaardere begrip artefact worden gebruikt. Dieren, die wellicht gemakkelijker zouden worden geaccepteerd als actor, komen in dit verhaal niet voor.

Om het naadloze web rondom een innovator in kaart te brengen moeten de relevante actoren worden geïdentificeerd, opdat vervolgens de relaties tussen de innovator en die actoren, alsmede tussen die actoren onderling, kunnen worden geanalyseerd. Het vinden van die actoren is doorgaans een tamelijk recht-toe-recht-aan proces: kijk naar opdrachtgever, werkgever, afnemers, klanten, collega’s, personen en organisaties die worden geciteerd door de innovator. Zoals gezegd bevinden sommige relevante actoren zich buiten het gezichtsveld van de innovator. Het gaat dan bijvoorbeeld om potentiële klanten of concurrenten. Deze te vinden vergt wat meer inventiviteit en fantasie van de onderzoeker.

Als het web van actoren en artefacten rondom de bestudeerde innovator in beeld is, kunnen de relaties en processen worden beschreven – de ‘thick description’ van het innovatieproces in kwestie. Een centrale rol in het innovatieproces speelt ‘closure’. Dit aan het wetenschapsonderzoek ontleende begrip duidt op de sluiting van een controverse. In de technologie is sprake van zo’n sluiting als er consensus ontstaat dat een gerezen probleem is opgelost[71],,Closure occurs in science when a consensus emerges that the ‘truth’ has been winnowed from the various interpretations; it occurs in technology when a consensus emerges that a problem arising during the development of technology has been solved. When the social groups involved in designing and using technology decide that a problem is solved, they stabilize the technology. The result is closure.” (Bijker, Hughes & Pinch, 1989; 12). Consensus niet alleen tussen techneuten, maar ook tussen bijvoorbeeld de gebruikers van de desbetreffende technologie. Wanneer er zo’n consensus ontstaat, stabiliseert de technologie in kwestie. Veelal ontstaat daarmee een standaard voor een bepaald type artefact en een standaard om daarmee om te gaan.

Verklaringen

Veel modern technologieonderzoek betreft gevalsstudies. Binnen het kader van de bestudeerde kwestie poogt men deze doorgaans niet alleen te beschrijven, maar ook te verklaren. Daar waar het de studie van één geval betreft is het in het algemeen niet zonneklaar of en zo ja hoe een dergelijke verklaring een bredere geldigheid bezit. Daarvoor is het nodig verscheidene cases met elkaar te vergelijken en een begrippenapparaat te ontwikkelen dat een reductie van de grote hoeveelheden informatie toestaat die de ‘thick description’ heeft opgeleverd.

Zowel aan verklaringen binnen een afzonderlijke case als aan verklaringen met verderstrekkende ambities wordt in wetenschaps- en technologieonderzoek de eis van symmetrie gesteld met betrekking tot succes of falen. Dat wil zeggen dat het succes van een theorie, een innovatie of een artefact op dezelfde manier moet worden verklaard als de mislukking ervan.

Dit is geenszins vanzelfsprekend. Decennia lang was het gangbaar succes als vanzelfsprekend te beschouwen: succes verklaarde zichzelf[72],,The success of an artefact is precisely what needs to be explained. For a sociological theory of technology it should be the explanandum, not the explanans.” (Pinch & Bijker, 1987; 24 – cursivering van Pinch en Bijker). Hooguit mislukkingen vergden een verklaring. Maar aangezien in het technologieonderzoek nauwelijks aandacht bestond voor mislukkingen, had het een tamelijk verklaringsarm karakter[73],,Historians of technology often seem content to rely on the manifest succes of the artifact as evidence that there is no further explanatory work to be done.” (Pinch & Bijker, 1987; 22). Dit had ook te maken met een zeker ideologisch perspectief van de onderzoekers: ze ,,zagen de geschiedenis van de techniek als die van de onderwerping van de natuur aan het menselijk vernuft, met uitvinders in de rol van helden. De verhouding tussen techniek en samenleving was samen te vatten in één woord: vooruitgang.”[74]citaat afkomstig uit Van Lente et al. (1992) De laatste twintig jaar is in dit opzicht echter veel veranderd.

In verklaringen, zowel voor succes als voor mislukkingen dus, spelen een aantal kernbegrippen met een wat hogere mate van abstractie een rol, zoals innovatie, technisch regime en sociotechnisch landschap. In de internationale literatuur figureert een veelheid aan termen die ongeveer hetzelfde beduiden. Ik zal echter deze drie Nederlandstalige begrippen gebruiken[75]De terminologie en de hierna volgende uitleg daarvan is ontleend aan Schot, Lintsen & Rip (1998). Verwant aan de term ‘technisch regime’ is technological frame (Bijker). Deze auteur geeft een overzicht van termen die door allerlei auteurs zijn gebruikt, waarbij soms sprake is van subtiele betekenisverschillen: technological style, technological tradition, technological paradigm en technological orientation complex. (Bijker, 1987; 172).

Een innovatie kan zowel betrekking hebben op een product als op een proces. Niet alle innovaties worden daadwerkelijk gerealiseerd: vele blijven in het stadium van de tekentafel steken. Dat ontneemt ze echter niet het innovatiekarakter. Uiteraard is het altijd een interessante vraag waarom een bepaalde innovatie niet is gerealiseerd (of juist wel). Innovaties vormen het kernobject van studie voor het meeste technologieonderzoek. Ook in deze scriptie staan drie innovaties centraal: Memex, Xanadu en World Wide Web.

Innovatie is min of meer synoniem met uitvinding, zij het dat voor het introduceren van een techniek in een voor die techniek nieuwe omgeving ook wel de term innovatie wordt gebruikt. Hoewel Hughes beide begrippen in afzonderlijke paragrafen behandelt, maakt hij niet duidelijk in welke zin hij ze van elkaar onderscheidt[76],,Holding companies, power plants, and light bulbs – all are inventions.” (Hughes, 1989; 57) ,,Innovation clearly reveals technologically complex systems. The inventor-entrepreneur, along with the associated engineers, industrial scientists, and other inventors who help to bring the product into use, often combine the invented and developed physical components into a complex system consisting of manufacturing, sales and service facilities.” (Hughes, 1989; 64). Uit de context zou men kunnen opmaken dat innovatie bij hem meer een systeemkarakter heeft. Iemand die in zijn schuurtje iets nieuws bedenkt en in elkaar zet, maar daar verder niets mee doet, zou dan wel een uitvinding hebben gedaan, maar geen innovatie. Innovatie is dan een proces dat pas ná een uitvinding kan plaatsvinden. Tegelijk maken nieuwe uitvindingen weer deel uit van dat innovatieproces: technologische ontwikkeling is geen kwestie van een lineaire opeenvolging van helder te onderscheiden fasen[77],,The phases in the history of a technological system are not simply sequential; they overlap and backtrack. After invention, development, and innovation, there is more invention. […] it should be stressed that invention, development, innovation, transfer, and growth, competition, and consolidation can and do occur throughout the history of a system but not necessarily in that order.” (Hughes, 1898; 57).

Hughes onderscheidt ‘conservatieve’ en ‘radicale’ uitvindingen[78]Hughes (1989; 57). Die welke in de ‘uitvindfase’ van een systeem plaatsvinden heten radicaal, omdat ze dat systeem tot stand brengen en helpen ontwikkelen. In de fase waarin een systeem groeit staan verbeteringen en verbreidingen van dat bestaande systeem voorop. In die fase domineren conservatieve uitvindingen.

Radicale uitvindingen komen relatief zelden voort uit grote organisaties, constateert Hughes, omdat ze niet bijdragen aan de groei van de bestaande technische systemen die in het algemeen door grotere organisaties worden ondersteund. Radicale uitvindingen vormen daarom bij uitstek het domein van buitenstaanders.

De term ‘sociotechnisch landschap’ verwijst naar achtergrondfactoren voor een bepaalde ontwikkeling, zoals de stand van techniek en wetenschap, de infrastructuur, de verhoudingen tussen groepen in de samenleving, maar ook cultuur, demografie en economie. Het gaat om factoren die samen in elk geval invloed hebben op een innovatieproces, dat kunnen structureren of zelfs sturen. Anderzijds kan een innovatie het sociotechnisch landschap beïnvloeden.

Men zou kunnen zeggen dat ‘innovatie’ slaat op het microniveau en ‘sociotechnisch landschap’ op het macroniveau. Ook kan met ‘innovatie’ verbinden met ‘handeling’ en ‘sociotechnisch landschap’ met ‘structuur’. Nu speelt veel wat er interessant is in de sociologie zich juist af in het spanningsveld tussen micro en macro, tussen handeling en structuur. In dat spanningsveld hoort het derde begrip, ‘technisch regime’.

Het technisch regime heeft betrekking op het geheel van regels en afspraken waardoor de inrichting van een innovatieproces wordt gestuurd. Vaak zijn die regels en afspraken heel impliciet, bijvoorbeeld binnen een bepaalde technische gemeenschap gedeelde opvattingen over wat haalbaar en wenselijk is, of over wat door de markt wel of niet wordt gevraagd of binnen bepaalde regelgeving wel of niet is toegestaan.

Technische ontwikkeling wordt in de opvatting van Schot et al. vorm gegeven door de drie besproken krachten: innovatie, sociotechnisch landschap en technisch regime. Actoren zijn gebonden aan structuren die belemmeringen en mogelijkheden kunnen scheppen, maar ze worden daardoor niet volledig bepaald. In navolging van Giddens stellen ze dat actoren wel nieuwe wegen kunnen inslaan, maar dan wel tegen grotere barrières oplopen. Zowel sociotechnisch landschap als technisch regime zijn te beschouwen als (belemmerende of voorwaardenscheppende) structuren, maar ze werken allebei op een andere manier. Het regime heeft direct effect op het technisch zoekproces. Het gaat om regels die zijn ,,geïnternaliseerd in het gedrag van actoren die techniek produceren, gebruiken en reguleren”[79]Schot, Lintsen & Rip (1999; 39). Factoren op het niveau van het sociotechnisch landschap spelen meer op de achtergrond. Actoren kunnen ze inzetten ten eigen bate, maar ze kunnen ook belemmerend werken. Het succes van een innovatie kan dus afhangen van een goede aansluiting bij wat speelt op het niveau van het sociotechnisch landschap.

Een andere term die vaak opduikt in modern technologieonderzoek is ‘technologisch systeem’. Deze term is afkomstig van Hughes, een van de belangrijkste pioniers in dit metier. Het is een breder begrip dan technisch regime – door Hughes ‘technological style’ genoemd[80]Hij werkt dit benopt uit in Hughes (1989; 68 – 70) – en wordt door hem met name toegepast bij techniek die maatschappelijk vérstrekkende consequenties heeft. Zijn klassieke studie betreft de ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening in de Verenigde Staten. Men zou kunnen zeggen dat in een dergelijk geval het sociotechnisch landschap niet meer als een achtergrondvariabele kan worden beschouwd, omdat het zelf ingrijpend wordt veranderd door de bestudeerde technische ontwikkeling. Met een introductie van de term technologisch systeem poogt hij dat proces in onderlinge samenhang te beschrijven.

Met het hier beschreven begrippenapparaat kunnen verscheidene onderzochte cases met elkaar worden vergeleken. In het onderhavige geval vergt dit onder meer dat het technisch regime en het sociotechnisch landschap rondom Bush, Nelson en Berners-Lee worden beschreven en geduid.

59Dit kan met een gewone tekst-editor als Windows Kladblok, maar er zijn ook vele speciale HTML-editors beschikbaar met op het maken van HTML-pagina’s toegesneden faciliteiten als het automatisch kleur geven aan HTML-tags, zodat deze gemakkelijk zijn te onderscheiden van de tekst die op de pagina moet worden weergegeven.

60,,First, many humanists assume that before now, before computing, our intellectual culture existed in some pastoral nontechnological realm. Technology, in the lexicon of many humanists, generally means "only technology of which I am frightened". (Landow; 1997; 26)

61,,Technologie is de dominante denkstijl van onze cultuur. Wij leven en denken technologie – in ons werk, in onze communicatie, in ons eten, in de gezondheidszorg, in het onderwijs, in de manier waarop wij de wereld vormgeven. Cultuur en technologie zijn niet meer te scheiden. Dat is de realiteit van ‘de technologische cultuur’.” (Schwarz, 1989; 9)

62Scheikunde, Biologie, Sociologie en de Centrale Interfaculteit. Sinds de fusies tussen de faculteiten in de jaren negentig ziet dat beeld er uiteraard anders uit.

63Lintsen en Homburg situeren het begin van deze traditie in 1903, toen O. von Miller met steun van de Verein Deutscher Ingenieure het Deutsches Museum von Meisterwerken der Naturwissenschaft und Technik in München oprichtte. (Lintsen & Homburg, 1995; 255)

64,,For example, it has been claimed that in twenty-five volumes of Technology and Culture only nine articles were devoted to the study of failed technological innovations.” (Pinch & Bijker, 1987; 22)

65Een bekende Xerox-sociologe is Lucy Suchman.

66De monografie die zowel voor technieksociologen als voor contextualistische techniekhistorici als een schoolvoorbeeld geldt is Networks of Power: Electrification in Western Society, 1880-1930 van Thomas P. Hughes uit 1983.

67Op het niveau van individuele uitvinders zijn talloze voorbeelden te noemen waarin gedachten uit verschillende domeinen naadloos in elkaar overlopen. (Bijker, Hughes & Pinch; 1990; 9)

68,,Entrepreneurs and system builders creating regional production complexes incorporated such seemingly foreign actors as legislators and financiers in networks, if they could functionally contribute to the system-building goal.” (Bijker, Hughes & Pinch; 1990; 9)

69Het voorbeeld is ontleend aan Pinch & Bijker, 1989.

70Deze zogeheten actor-netwerkbenadering verwijdert zich enigszins van de sociologische traditie, doordat de grenzen tussen de menselijke samenleving en de levende en dode natuur volledig wordt opgeheven. Desalniettemin laten diverse auteurs met hun werk zien dat deze werkwijze wel degelijk een bijdrage kan leveren aan een beter begrip van sociale processen als innovatie. Een programmatische uitwerking is te vinden Latour (1987). Een fraai voorbeeld van de hand van deze auteur is Latour (1988).

71,,Closure occurs in science when a consensus emerges that the ‘truth’ has been winnowed from the various interpretations; it occurs in technology when a consensus emerges that a problem arising during the development of technology has been solved. When the social groups involved in designing and using technology decide that a problem is solved, they stabilize the technology. The result is closure.” (Bijker, Hughes & Pinch, 1989; 12)

72,,The success of an artefact is precisely what needs to be explained. For a sociological theory of technology it should be the explanandum, not the explanans.” (Pinch & Bijker, 1987; 24 – cursivering van Pinch en Bijker)

73,,Historians of technology often seem content to rely on the manifest succes of the artifact as evidence that there is no further explanatory work to be done.” (Pinch & Bijker, 1987; 22)

74citaat afkomstig uit Van Lente et al. (1992)

75De terminologie en de hierna volgende uitleg daarvan is ontleend aan Schot, Lintsen & Rip (1998). Verwant aan de term ‘technisch regime’ is technological frame (Bijker). Deze auteur geeft een overzicht van termen die door allerlei auteurs zijn gebruikt, waarbij soms sprake is van subtiele betekenisverschillen: technological style, technological tradition, technological paradigm en technological orientation complex. (Bijker, 1987; 172)

76,,Holding companies, power plants, and light bulbs – all are inventions.” (Hughes, 1989; 57) ,,Innovation clearly reveals technologically complex systems. The inventor-entrepreneur, along with the associated engineers, industrial scientists, and other inventors who help to bring the product into use, often combine the invented and developed physical components into a complex system consisting of manufacturing, sales and service facilities.” (Hughes, 1989; 64)

77,,The phases in the history of a technological system are not simply sequential; they overlap and backtrack. After invention, development, and innovation, there is more invention. […] it should be stressed that invention, development, innovation, transfer, and growth, competition, and consolidation can and do occur throughout the history of a system but not necessarily in that order.” (Hughes, 1898; 57)

78Hughes (1989; 57)

79Schot, Lintsen & Rip (1999; 39)

80Hij werkt dit benopt uit in Hughes (1989; 68 – 70)