5. Tim Berners-Lee en World Wide Web

Het World Wide Web geldt vandaag de dag als de verwezenlijking van hypertext, wereldwijd in gebruik bij honderden miljoenen mensen. Dat is snel gegaan, want het concept en de bijbehorende techniek zijn nog geen dertien jaar oud. In 1989 legde Tim Berners-Lee, toen als programmeur verbonden aan het internationale centrum voor hoge-energiefysica CERN in Genève, de basis voor deze populaire toepassing.

Waar bij Memex en Xanadu vooral wordt verwezen naar documenten, is dat bij het Web in het algemeen veel minder het geval. Het Web bestáát immers, het wordt gebruikt, en verder ontwikkeld. Men kan verwijzen naar the real thing, waarbij de achterliggende gedachte bovendien vaak is dat succes zichzelf verklaart. Toch bevat dit hoofdstuk een duik in documenten, om vast te kunnen stellen wat de ontwerper van het Web heeft beoogd, wat hem heeft geïnspireerd, wat voor afwegingen hij heeft gemaakt, en van wie hij steun heeft gekregen of tegenwerking heeft ondervonden. Daarbij zal bovendien blijken dat het succes van het Web geenszins vanzelfsprekend was en het iets anders is geworden dan de uitvinder heeft bedoeld.

Voordat ik inga op de context waarbinnen de ideeën over het Web zijn ontwikkeld, zal ik eerst een schets geven van het leven van Berners-Lee en vervolgens een beknopte beschrijving van het World Wide Web.

 

Biografie

Tim Berners-Lee werd op 8 juni 1955 geboren in Londen als oudste zoon van Conway en Mary Lee Berners-Lee[197]Een beknopte biografie is te vinden op Berners-Lees homepage op de site van zijn werkgever W3O (Berners-Lee, s.a.). Hij is niet scheutig met persoonlijke details. Meer persoonlijke informatie, onder meer afkomstig uit gesprekken met collega’s en leraren, is te vinden in het relaas van Robert Cailliau over de geschiedenis van het Web (Gillies & Cailliau, 2000; 148 en verder). De meeste gegevens over Berners-Lees leven vóór CERN zijn aan dit boek ontleend.. Hij heeft één jongere broer. Computers vormden in huize Berners-Lee dagelijkse gespreksstof – tamelijk uitzonderlijk, zeker voor die tijd. Beide ouders waren wiskundige en al vroeg in hun carrière betrokken geraakt bij de ontwikkeling van computers, waarin Groot-Brittannië in de jaren veertig en vijftig een leidende rol speelde. Sterker nog, ze hadden elkaar ontmoet bij de ontwikkeling van ’s werelds eerste commercieel verkrijgbare computer[198]De machine was gebaseerd op een model dat was ontwikkeld aan de universiteit van Manchester aan het einde van de jaren veertig. De eerste commerciële uitvoering ervan werd geleverd aan diezelfde universiteit in februari 1951. Mary Lee Berners-Lee maakte deel uit van het team dat het apparaat moest installeren. ,,My mother has been dubbed the first commercial computer programmer”, zegt Tim Berners-Lee in een interview. (Gillies & Cailliau, 200; 150), de Ferranti Mark I. Van de Mark I werden uiteindelijk negen exemplaren verkocht, een groot succes voor die tijd. Beide ouders bleven voor Ferranti werken, onder meer aan de ontwikkeling van nieuwe modellen.

Na een bezoek aan zijn ouders op hun werk bouwde de jonge Tim van karton het jongste Ferrantimodel na. Je kon er een smalle strook papier – ponsband! – instoppen, en aan de andere kant uittrekken. Midden voorop zat een klok. ‘A pretty good model for a computer‘, concludeerde Berners-Lee toen hij jaren later foto’s terugzag van zijn bouwsel[199]Geciteerd in Gillies & Cailliau (2000; 151).. Ook wiskunde vormde dagelijks gespreksstof aan tafel[200],,We learned to enjoy mathematics wherever it cropped up”, he explains, ,,and learned that it cropped up everywhere.” (Gillies & Cailliau, 2000; 150). Hij daagde zijn jongere broertje, die nog op de basisschool zat, uit om de wortel te trekken uit een negatief getal.

Portret Tim Berners-Lee

Figuur 11. Tim Berners-Lee

De Emanuel School in het Zuid-Londense Wandworth vormde het decor van Berners-Lees middelbareschooltijd, van 1966 tot 1973. Geïnspireerd werd hij vooral door zijn wiskundeleraar, Frank Grundy, die zijn betere leerlingen met extra pittige en uitdagende opgaven aan het werk zette om zelf meer tijd vrij te maken zwakkere leerlingen te begeleiden. Met een verzwaard bètapakket – hij mocht scheikunde als extra vak doen – haalde hij allemaal A’s voor beide wiskundevakken, natuurkunde en scheikunde, wat voldoende was om een plek te krijgen als student aan Queen’s College in Oxford.

Natuurkunde vormde zijn hoofdvak, als compromis tussen wiskunde en zijn hobby, elektronica. Dat compromis kwam niet helemaal uit de verf – natuurkunde bleek minder praktisch georiënteerd dan hij had gedacht. Desalniettemin voltooide hij zijn opleiding in drie jaar en sloot deze af met een bachelorgraad. Elektronica bleef hem boeien en terwijl tijdens zijn studententijd de eerste personal computers als bouwpakketten op de markt kwamen, bouwde Berners-Lee er een helemaal van de grond af aan zelf op basis van een oude televisie en een toetsenbord van een telmachine die de houtfabriek waar hij een bijbaantje had weggooide. Net toen hij afstudeerde kwam de 6800 microprocessor van Motorola uit. Berners-Lee wist een proefset te bemachtigen en koppelde die aan zijn toetsenbord en beeldscherm. Zodoende had hij in 1976 zijn eerste eigen, primitieve, computer.

Hoewel hij met goede cijfers afstudeerde, koos hij niet voor een carrière als onderzoeker. Het ontbrak hem aan rolmodellen: hij kende eigenlijk niemand die onderzoek deed als fysicus en daarin lol had[201],,I didn’t have any role models for that”, he says. ,,At Oxford I didn’t know anybody who had gone into research and had fun”, zegt Berners-Lee. (Gillies & Cailliau, 2001; 154). In de informatica had hij wél rolmodellen: zijn beide ouders. Gecombineerd met de lol die hij had in het bouwen van zijn eigen computer leidde die rolmodellen hem naar een carrière als programmeur. Zijn eerste baan als zodanig was bij Plessey Data Systems in Poole aan de Britse zuidkust.

In 1978 begon Berners-Lee als programmeur bij D.G. Nash Limited, een jong bedrijf in Southampton dat printers maakte. Via een ander bedrijf uit die stad, Benney Electronics, kwam hij in juni 1980 bij CERN terecht. Benney was door CERN ingehuurd om een deel van de besturing van het zogeheten protonsynchrotron te bouwen, een apparaat om botsingen tussen elementaire deeltjes te bestuderen. Deze besturing verliep via eenvoudige terminals, die maximaal 24 regels van 64 tekens breed konden weergeven. Dat was erg krap, omdat er zowel ruimte moest zijn om commando’s in te tikken, als om feedback weer te geven, als algemene statusinformatie. Berners-Lee loste dit probleem op door een gelaagdheid in het systeem aan te brengen: een operator die op een bepaald deelsysteem wilde werken klikte dat aan op het scherm, waarna de software alleen informatie over dat deelsysteem weergaf. Desgewenst kon de operator nog een stap dieper het systeem in om individuele componenten te selecteren. Een dergelijke point-and-click interface was in 1980 – een jaar vóór de introductie van de IBM PC – behoorlijk innovatief.[202]Innovatief, maar geen hypertext: ,,It wasn’t quite hypertext because it was hierarchical – clicks took you up and down a well-defined structure, whereas in hypertext they can take you anywhere […]” (Gillies & Cailliau, 2000; 158)

Berners-Lee werkte snel, zo snel dat hij vrijwel dagelijks tijd overhield; tijd om te denken, mocht hij graag zeggen. Maar denken betekende bij hem ook al snel programmeren. Zo zette hij in het half jaar dat hij bij CERN werkte een programma in elkaar om allerlei stukjes informatie aan elkaar te kunnen koppelen. Hij noemde het Enquire, naar een soort encyclopedie annex adviezenboek uit de negentiende eeuw dat hij kende uit zijn jeugd: Enquire Within Upon Everything.[203]Enquire Within Upon Everything. Houlston and Stoneman, London (1856). Aan het eind van de negentiende eeuw waren er reeds meer dan een miljoen exemplaren verkocht. Er is een begin gemaakt om het hele werk op het web te zetten: http://www.colourcountry.net/enquire Zelf noemde Berners-Lee Enquire (achteraf) een ‘weblike program’[204],,That’s where I wrote Enquire, my first weblike program. I wrote it in my spare time and for my personal use, and for no loftier reason than to help me remember the connections among the various people, computers and projects in the lab. Still, the larger vision had taken firm root in my conciousness. Suppose all the information stored on computers everywhere were linked, I thought. Suppose I could program my computer to create a space in which anything could be linked to anything.” (Berners-Lee, 1999; 4).

In het half jaar bij CERN ontmoette hij de Belg Robert Cailliau, die al zes jaar bij CERN werkte en inmiddels net een vaste aanstelling had gekregen bij het ontwikkelteam waarbij ook Berners-Lee was gedetacheerd. Ook Cailliau was iemand die aanzienlijk meer deed dan de klussen die hij geacht werd te doen. Zo programmeerde hij een tekstverwerker voor de Norsk Data computers waarop ze daar werkten. Het programma heette Report en was in feite een markup language. Dat wil zeggen dat onderdelen van een tekst werden gemarkeerd door zogeheten tags die er een betekenis aan toekenden binnen de context van het document; betekenissen als titel, auteur, conclusie, datum, etcetera.

Waar Berners-Lee Enquire schreef om orde te scheppen in zijn eigen informatiechaos, schreef Cailliau Report om een elektronische bibliotheek van handleidingen te kunnen aanleggen voor alle medewerkers. Een onwaarschijnlijk duo, schreef Cailliau jaren later[205],,Together they made an improbable but irresistible team.” (Gillies & Cailliau, 2000; 168). Berners-Lee besteedde zo min mogelijk tijd aan administrativa; hij was voortdurend doende zijn ideeën te realiseren. Tekenend is dat de broncode van Enquire is zoekgeraakt[206],,When I left CERN I didn’t take the Enquire source code with me. […] I gave the eight-inch floppy disk to a systems manager, and explained that it was a program for keeping track of information. […] Eventually the disk was lost, and with it the original Enquire.” (Berners-Lee, 1999; 12). Cailliau daarentegen legde alles zorgvuldig vast en hechtte aan procedures. Samen zouden ze tien jaar later het World Wide Web op poten zetten. Berners-Lee als de man die het bedacht en programmeerde, Cailliau als degene die de fondsen wist los te maken en het management ervan overtuigde dat het een zinvol project was.

Na het half jaar bij CERN keerde Berners-Lee terug naar Southampton, waar hij toetrad tot de directie van Image Computer Systems Limited, opgericht door John Poole, een vriend die ook in de leiding van D.G. Nash zat. Als directielid was Berners-Lee verantwoordelijk voor softwareontwikkeling. Image Computer Systems groeide in de loop der jaren uit tot een succesvol bedrijf gespecialiseerd in systemen voor het afdrukken en uitlezen van streepjescodes. Niet spannend genoeg voor Berners-Lee[207],,By 1983 he was looking for new challenges and he remembered his old job at CERN.” (Gillies & Cailliau, 2000; 172). In 1983 solliciteerde hij bij CERN. Hij werd aangenomen in het kader van een fellowship-programma en begon uiteindelijk in september 1984. Bij wijze van afscheidscadeau kreeg hij van Poole een van de eerste modellen ‘draagbare’ computers van Compaq.

CERN was in de tussenliggende jaren aanzienlijk gegroeid. In zijn nieuwe positie moest hij software ontwikkelen om gegevens van meetapparatuur uit te lezen en te verwerken. Hoewel dit net als zijn functie vier jaar daarvoor een pure programmeerbaan was, zat hij nu wel in een positie dat hij meer van CERN te zien kreeg en met meer afdelingen van het onderzoeksinstituut te maken kreeg. Computers waren in enkele jaren tijd ook zeer veel belangrijker geworden. Het bijna-monopolie van Norsk Data als leverancier was verdwenen. Inmiddels stonden er ook machines van IBM, Digital, Control Data, en ook personal computers van IBM en Apple. Verder brachten medewerkers hun eigen machines mee, zoals Berners-Lee zijn Compaq.

Een van de bijdragen die hij in die tijd leverde was de zogeheten Remote Procedure Call (RPC), een programma om met een computer een opdracht te geven aan een heel andere computer, eventueel met een geheel ander operating system, en de resultaten van die opdracht terug te ontvangen op de oorspronkelijke computer. RPC’s werkten over elke denkbare kabel en betekenden dat programmeurs zich niet meer bezig hoefden te houden met netwerkkwesties. Berners-Lee bleef degene die altijd sneller wilde, altijd bruiste van de ideeën.[208],,We actually got sheets of paper, remembers Peggy Rimmer, which we used to hold up saying ‘Tim Slow Down’.” Peggy Rimmer was het toenmalige hoofd van de afdeling waar Berners-Lee werkte. (Gillies & Cailiau, 2000; 174) Tegen RPC’s bestond aanvankelijk weerstand binnen CERN. Maar stukje bij beetje won Berners-Lee ruimte om zijn ideeën verder uit te werken en te laten zien wat je ermee kon. In het najaar van 1985 kreeg hij zijn toenmalige chef, Mike Sendall, mee; in 1987 waren de RPC’s zo ver ontwikkeld dat die konden worden gepresenteerd op een conferentie. Onderzoekers en programmeurs begonnen de voordelen ervan in te zien. In 1989 werden RPC’s CERN-standaard.

Standaardisering vergt documentatie, zoals gezegd niet Berners-Lees grootste liefhebberij. In 1987 begon de On-line Computing groep van CERN, waarvan hij deel uitmaakte, zijn documentatie op te slaan in een speciaal daarvoor gecreëerd systeem, CERNDOC. Dit was een klassiek hiërarchisch opslagsysteem, niet associatief zoals Enquire. Berners-Lee had intussen een deel van Enquire opnieuw geprogrammeerd, op een ander type computer. Maar wat hij had gebouwd had alleen de mogelijkheid om links aan te maken tussen stukjes informatie op hetzelfde systeem, het werkte niet over een netwerk. Zijn ontevredenheid met CERNDOC[209],,To Tim, the contrast between CERNDOC and Enquire was striking. CERNDOC was doing the kind of things that computers were traditionally good at, storing information in a hierarchical structure, and not storing random associations that brains were supposed to, for which he had written Enquire.” (Gillies & Cailliau, 2000; 179) en de beperkingen van de ‘nieuwe’ Enquire brachten hem er in maart 1989 toe een memo naar zijn chef te sturen met een voorstel voor een geheel nieuw systeem voor informatiemanagement bij CERN. Het document, getiteld ‘Information Management: A Proposal’ geldt achteraf als het begin van het World Wide Web. ‘Vague but exciting …‘ schreef zijn chef Mike Sendall op het voorstel.

Sendall gaf informeel ruimte en Berners-Lee ging aan het werk. Op de in september van dat jaar bij CERN gearriveerde NeXT-computer programmeerde hij het World Wide Web, inclusief de eerste browser. In de loop van het jaar daarna vertrok Sendall naar een andere positie binnen CERN. Er bestond een World Wide Web, maar dat bevond zich geheel op de computer van Berners-Lee. Wilde het uitgroeien tot een informatiesysteem voor heel CERN dan moest er een officieel voorstel voor een project komen, dat officieel door het management van CERN zou moeten worden goedgekeurd. Dat kwam er op 12 november 1990, ondertekend door Tim Berners-Lee en Robert Cailliau: ‘WorldWideWeb: Proposal for a HyperText Project’. Het project werd goedgekeurd, maar ze kregen minder middelen dan ze hadden gevraagd. In plaats van de gevraagde vijf mensen (inclusief henzelf) konden alleen Berners-Lee en Cailliau er fulltime aan werken. Ze kregen hulp van twee studenten. Desalniettemin was de eerste webserver bij CERN op eerste kerstdag van dat jaar een feit: info.cern.ch. Enkele dagen later werd Berners-Lees eerste kind geboren.

In de jaren daarna staken Berners-Lee en Cailliau veel energie in het promoten van het Web. Soms boekten ze succes, soms niet. De Hypertextconferentie in San Antonio in het najaar van 1991 weigerde hun paper. Wel mochten ze hun systeem komen presenteren. Aan verscheidene universiteiten ontstond belangstelling voor het systeem, en studenten schreven browsers voor allerlei computers en besturingssystemen. Met de oprichting van Netscape door Jim Clark en Marc Andreessen, een van die studenten, in april 1994, brak het Web in commercieel opzicht door. In plaats van een systeem voor onderzoekers, zoals het was bedoeld, werd het een systeem voor iedereen.

Berners-Lee zag zich voor de vraag gesteld wat te doen met de rest van zijn carrière. Moest hij een bedrijf beginnen, zoals Andreessen? Hij heeft een tijdje met dat plan rondgelopen. Websoft zou het bedrijf heten, en het zou zich op dezelfde markt begeven als Netscape. Maar dat was een onzekere route: een internet start-up was in 1994 nog geen toegangsbewijs voor instant-rijkdom[210],,It was a financial risk like any startup, and a considerable one in this case, since there was not even a clear market yet.” (Berners-Lee, 1999; 90). Hij legde de plannen terzijde. Later werd een ander bedrijf opgericht met de naam Websoft, waarmee Berners-Lee geen banden onderhield.

Een academische carrière was eigenlijk uitgesloten, omdat hij niet was gepromoveerd. Onderzoek doen bij een het Web welgezind bedrijf zou een mogelijkheid kunnen zijn. Verscheidene gesprekken met bedrijven hebben echter nimmer tot overeenstemming geleid. Al die tijd lag er al het plan voor oprichting van een consortium van bedrijven en instellingen om de standaards van het Web de bewaken en uit te breiden – naar analogie van het X Consortium voor de X Windows interface voor Unixcomputers. Vooral het MIT-laboratorium voor computer science trok aan hem om een rol te spelen in zo’n consortium. Dit lab huisvestte ook het X Consortium.

Op 1 september 1994, kort na de geboorte van zijn tweede kind, begon Berners-Lee bij het laboratorium voor computer science, geheel vrijgemaakt voor het World Wide Web Consortium[211]Op zijn website beschrijft het consortium zijn eigen missie als volgt: ,,The World Wide Web Consortium (W3C) develops interoperable technologies (specifications, guidelines, software, and tools) to lead the Web to its full potential as a forum for information, commerce, communication, and collective understanding.” (W3C, s.a.), dat in oktober van dat jaar formeel werd opgericht. Daar werkt hij anno 2003 nog steeds als directeur.

In 1995 traden Berners-Lee en zijn vrouw Nancy Carlson toe tot de Unitarian Universalist kerk, een liberale protestantse kerk die relatief veel aanhang in New England heeft. Het is dezelfde kerk waarvan ook Vannevar Bush deel uitmaakte. Volgens Berners-Lee past deze kerk bij uitstek bij het ethos van het internet, respectievelijk het World Wide Web.[212],,For me, who enjoyed the acceptance and the diverse community of the internet, the Unitarian church was a great fit. Peer-to-peer relations are encouraged wherever they are appropriate, very much as the World Wide Web encourages a hypertext link to be made wherever it is appropriate. Both are philosophies that allow decentralised systems to develop, whether they are systems of computers, knowledge or people.” (Berners-Lee, 1999; 226)

 

Beschrijving van World Wide Web

Het internet bestaat bij een verzameling technische afspraken, ook wel protocollen genoemd. Dit geldt ook voor het World Wide Web. Het Web is gedefinieerd door drie van zulke protocollen: HTML, HTTP en URL. Alle drie zijn ze ontwikkeld door Tim Berners-Lee.

HTML betekent HyperText Markup Language. Als zodanig is het een deelverzameling, een subset, van de algemenere markuptaal SGML, Standard Generalized Markup Language. Zulke opmaaktalen hebben gemeen dat ze onderdelen van een document afbakenen met bepaalde tekenreeksen, zogeheten tags. Zo kan de titel van een document worden voorafgegaan door <title> en worden gevolgd door </title>. In SGML en HTML beginnen alle tags met een kleiner-dan teken en eindigen ze met een groter-dan teken. Tags waarmee een documentdeel wordt afgesloten hebben na het kleiner-dan teken een schuine streep (slash forward).

Programma’s waarmee aldus getagde documenten worden bekeken, herkennen zulke tags. Het is afhankelijk van de aard van de tag wat het programma er vervolgens mee doet, bijvoorbeeld vet weergeven, in de titelbalk van een venster zetten, of helemaal niet weergeven. Essentieel voor HTML is dat leesprogramma’s (zogeheten browsers) voor allerlei verschillende computersystemen de tags herkennen. Er kunnen wel verschillen bestaan in weergave, maar elke browser kan bijvoorbeeld een titel als zodanig herkenbaar weergeven.

SGML is uitgevonden in 1969 door drie onderzoekers van IBM: Charles Goldfarb, Edward Mosher en Raymond Lorie – wier achternamen wellicht niet helemaal toevallig beginnen met GML. De standaard is later in een internationale norm vastgelegd: ISO 8879:1986. SGML biedt zeer veel mogelijkheden om documenten te structureren, maar de keerzijde van daarvan is dat dit nogal ingewikkeld is. Om zinvol te kunnen werken met SGML moet de structuur van documenten in een apart document worden vastgelegd, een zogeheten DTD (Data Type Definition). Door deze complexiteit werd en wordt SGML dan ook vooral toegepast in grote organisaties waarin zowel professionele kennis op het terrein van informatietechnologie als op het terrein van documentatie en gegevensbeheer aanwezig is. Rond 1980 werd SGML ook bij CERN volop gebruikt[213],,In 1980, SGML became very popular in computing circles at CERN, and it was the officially supported markup language at the laboratory.” (Gillies & Cailliau, 2000; 160).

HTML is in zijn eerste versie gedefinieerd door Tim Berners-Lee. Deze definitie ligt vast in een SGML-DTD en bevat slechts een zeer gering aantal tags. Sinds die eerste versie uit 1990 is de taal aanzienlijk uitgebreid. Een herziene versie, algemeen HTML 2.0 genoemd, werd opgesteld door de Internet Engineering Task Force in 1994. Hierin werd vooral de tot dan toe ontwikkelde praktijk gecodificeerd. Met de komst van commerciële browsers was een wildgroei aan ‘dialecten’ ontstaan: iedere fabrikant wilde zijn eigen uitbreidingen aan de taal toevoegen, maar die uitbreidingen werden dan door andere browsers vaak niet herkend of verkeerd geïnterpreteerd. Het World Wide Web Consortium poogt sinds eind 1994 de standaards voor nieuwe versies van HTML vast te stellen en deze wildgroei in te dammen. De eerste geslaagde poging daartoe was versie 3.2 uit januari 1997. De meest recente versie is 4.01, door W3C vastgelegd in een aanbeveling van 24 december 1999[214]De aanbeveling staat zoals alle basisdocumenten van W3C op hun website, in dit geval op: http://www.w3.org/TR/html4. Aangezien alle belangrijke softwaremakers in W3C zijn vertegenwoordigd is daarmee ook een behoorlijke mate van consensus gegarandeerd.[215],,Each version of HTML has attempted to reflect greater consensus among industry players so that the investment made by content providers will not be wasted and that their documents will not become unreadable in a short period of time.” Aldus W3C in een eigen beschrijving van de geschiedenis van HTML op http://www.w3.org/TR/html4/intro/intro.html#h-2.2.1 De ontwikkeling van HTML gaat nog steeds voort.

HTTP betekent HyperText Transfer Protocol. Het is een van de vele standaarden om bestanden via een TCP/IP-netwerk van de ene computer naar de andere te sturen. Het lijkt in dit opzicht op oudere protocollen als FTP (om bestanden te downloaden) en NNTP (om usenet nieuwsgroepen te volgen). HTTP is een relatief eenvoudig protocol: de vragende computer maakt een verbinding met een server en stuurt een unieke aanduiding voor het opgevraagde document. De server stuurt dit document vervolgens direct naar de vrager, hetzij in de vorm van een HTML-document, hetzij in de vorm van platte tekst en sluit daarna de verbinding.

Uitsluitend het verzoek gaat van vrager naar server. De server stuurt vervolgens een zeer simpele statuscode terug. Meestal is dat 200 OK, wat wil zeggen dat het opgevraagde document beschikbaar is. De bezoeker ziet deze code niet, omdat daarna direct het document wordt verzonden. Alleen als aan de vraag niet voldaan kan worden, bijvoorbeeld omdat op de opgegeven positie geen document aanwezig is, dan wordt een statuscode verstuurd, soms gevolgd door een document met een foutmelding. Soms genereert de browser die foutmelding zelf op basis van de statuscode. De bekendste hiervan is 404 Error – file not found. Met een document wordt geen aparte informatie meegestuurd over de grootte van het bestand (zoals bij FTP). Door die eenvoud is HTTP een erg snel protocol. Die snelheid is cruciaal om een hypertextsysteem te laten functioneren: wie een link volgt moet onmiddellijk het nieuwe document te zien krijgen.

Het protocol na de eerste versie verder ontwikkeld, waarbij nieuwe versies steeds backwards compatible zijn met oudere[216]Specificaties voor internettechnologie worden vastgelegd in zogeheten requests for comment (RFC’s). De oorspronkelijke specificaties voor HTTP/1.0 staan in RFC 1945; ze zijn gebaseerd op Berners-Lee (1991). Die voor versie 1.1, de huidige versie, staan in RFC 2068, daterend van januari 1997. De voorstellen voor een raamwerk voor uitbreiding op het protocol staan in RFC 2274, daterend van februari 2000. Alle RFC’s zijn te vinden op de website van de Internet Engineering TaskForce: www.ietf.org/rfc.html.. De huidige versie is 1.1 en geldt als stabiel. Het World Wide Web Consortium, de bewaker van de webstandaards, besloot in 1998 dat het voorlopig niet nodig is verder te sleutelen aan het protocol zelf. Wel is een raamwerk ontwikkeld voor losse uitbreidingen aan het protocol.

URL betekent Uniform Resource Locator. Het is een aanduiding waarmee eenduidig wordt verwezen naar een bepaald document, waar dit zich ook bevindt. Een URL bestaat daartoe uit drie onderdelen: een protocol, een computernaam en een pad naar een document, bijvoorbeeld http://www.uva.nl/studierichtingen/sociologie/programma.html. Hierin is het deel voor de dubbele punt – in dit geval http – het protocol. HTTP is het meest gebruikte protocol op het web, maar met een URL kunnen ook documenten worden aangeduid die via andere protocollen bereikbaar zijn, zoals FTP of Gopher.

Het deel achter de dubbele slash en voor de eerste enkele slash is een aanduiding voor de computer waarop het document zich bevindt – in dit geval www.uva.nl. Voor die aanduiding is aangesloten bij het domain name system zoals dat begin jaren tachtig is ontwikkeld[217]Bij gebruik van het internetprotocol hebben alle aangesloten computers een uniek numeriek adres, bestaande uit vier groepen van drie cijfers, het zogeheten IP-adres. Omdat zulke lange nummers voor mensen lastig te onthouden zijn, geven die hun computers meestal een naam. Om dan met het aanroepen van die naam op de juiste computer terecht te komen, onderhield iedereen tot begin jaren tachtig zijn eigen ‘telefoonboek’ waarin namen aan IP-adressen werden gekoppeld. Deze tabellen werden almaar groter en lastiger te onderhouden. Jon Postel, Paul Mockapetris en Craig Partridge ontwikkelden een hiërarchische boomstructuur voor de aanduiding van computernamen, het domain name system (DNS), wat het mogelijk maakt de ‘telefoonboeken’ op te splitsen. Hun voorstel wordt beschreven in twee requests for comment uit 1983. In 1985 begon DARPA gebruikers van het internet expliciet te stimuleren het DNS te gebruiken. Op een grote conferentie in januari 1986 werden vertegenwoordigers van alle grote netwerken het erover eens dat het DNS standaard moest worden. (Hafner & Lyon, 1996; 252-253) en (Abbate, 1999; 188-190) en in 1986 officieel ingang vond als hiërarchische adresstructuur voor het internet. De opzet van het domain name system garandeert dat elke computernaam in elk (sub)domein slechts één keer voorkomt, zodat de complete computernaam altijd uniek is.

Achter de enkele slash staat tenslotte het pad naar het document zoals dat op de aangegeven computer staat – zoals in dit geval studierichtingen/sociologie/programma.html. Weliswaar kunnen op een computer vele documenten staan met dezelfde naam – zoals programma.html – maar deze staan per definitie allemaal op een andere plaats. Het hele pad – plaats plus naam – is dus binnen een computer uniek.

 

Wortels van World Wide Web

Tim Berners-Lee heeft een slecht geheugen voor namen en gezichten, zegt hij zelf[218],,Berners-Lee isn’t good at ‘random connections,’ he says. ‘I’m certainly terrible at names and faces.’ (No kidding. He asked me my name twice during our first two hours of conversation.)” (Wright, 1997). Dat was lastig voor een man die in 1980 als IT-consultant bij het reusachtige CERN in Genève te maken kreeg met veel verschillende mensen die in allerlei combinaties met elkaar in projecten samenwerkten en daarbij diverse typen computers gebruikten. Om de dwarsverbanden tussen mensen, projecten en computers beter te kunnen onthouden, schreef Berners-Lee dat jaar het programma Enquire, puur voor eigen gebruik, op zijn eigen computer. Hij gebruikte hiervoor de toen gangbare programmeertaal Pascal.

Enquire was een soort elektronisch voetnotensysteem, een hypertextkladblok: woorden in een document konden worden gelinkt aan een ander document op de computer, of aan een andere plek in hetzelfde (grote) document. De gelinkte documenten stonden als een genummerde lijst onderaan elk document. Om die link te volgen moest hij het nummer intikken (een muis was in 1980 geen gangbaar apparaat, zeker niet op de Norsk Data computer waarop hij werkte), waarna het gevraagde document werd geopend. Bladeren in het systeem verliep altijd vanaf de startpagina met een index.

Achteraf noemt Berners-Lee Enquire ‘my first weblike program[219]Hij blikt in Weaving the Web slechts heel kort terug op deze episode. (Berners-Lee, 1999; 4).. Dat kon hij natuurlijk alleen schrijven nádat hij het World Wide Web had ontwikkeld. Achteraf heeft hij ook verbanden gesuggereerd met eerdere en latere ontwikkelingen. Zo refereert hij aan zijn middelbareschooltijd, toen hij eens thuiskwam en zijn vader lezend aantrof in een boek over hoe de hersenen werken. Zijn vader zocht ten behoeve van een toespraak die zijn baas zou houden naar aanknopingspunten om een computer intuïtiever te maken. Vader en zoon discussieerden over dit vraagstuk, waarna elk weer met zijn eigen activiteiten verder ging. Maar Berners-Lee hield er het idee aan over dat computers veel krachtiger zouden kunnen worden als ze zo konden worden geprogrammeerd dat ze stukken ongerelateerde informatie met elkaar in verband konden brengen. Dit idee liet hem niet meer los, schrijft hij nu.[220],,But the idea stayed with me that computers could become much more powerful if they could be programmed to link otherwise unconnected information. […] This challenge stayed on my mind throughout my studies at Queen’s College at Oxford University […] It remained in the background when I built my own computer […]” (Berners-Lee, 1999; 4)

Uit die tijd zelf is vrijwel geen documentatie over Enquire bekend. Cailliau citeert korte stukjes uit een helpbestand, maar het blijft onduidelijk of dit in zijn geheel bewaard is gebleven[221]De stukjes zijn afkomstig uit een versie van Enquire die Berners-Lee later in 1980 heeft geschreven voor een andere computer dan de Norsk Data waarop hij doorgaans werkte. (Gillies & Cailliau, 2000; 170-171) Berners-Lee schrijft zelf dat hij een handleiding van vier pagina’s had geschreven. (Berners-Lee, 1999; 11). Hij geeft in elk geval geen referentie. Berners-Lee heeft het programma aan diverse mensen gedemonstreerd. Zij konden het ook gebruiken als ze wilden, maar niemand deed dat. Zelf heeft hij niets bewaard. Ook de broncode is verloren gegaan, evenals de acht-inch floppydisk waarop het programma stond. Uit zijn studententijd zijn geen publicaties, brieven of aantekeningen gepubliceerd die aantonen dat het ontwikkelen van intuïtievere computers als leitmotiv een belangrijke rol heeft gespeeld in zijn denken. Kortom, misschien was Enquire inderdaad een stap op een pad van voortschrijdend inzicht, maar het is niet uitgesloten dat het vooral een praktische oplossing was voor een praktisch probleem, en dat de conceptuele inkadering een constructie achteraf is.

,,Suppose all the information stored on computers everywhere were linked, I thought. Suppose I could program my computer to create a space in which anything could be linked to anything.” Berners-Lee schreef dit in 1999, maar onduidelijk is wanneer hij dit dácht[222]In Weaving the Web wekt Berners-Lee soms de indruk dat het World Wide Web een soort noodzakelijke uitkomst was van een decennia durend denkpad. Zo ook bij dit citaat, wat in het hoofdstuk over Enquire staat, maar nergens staat dat die gedachte uit die tijd stamt. (Berners-Lee, 1999; 4). Voor zover bekend heeft Berners-Lee in 1980 geen pogingen ondernomen een netwerkversie van Enquire te ontwikkelen. Qua teleologie, zie ook: ,,I happened to come along with time, and the right interest and inclination, after hypertext and the Internet had come of age. The task left for me was to marry them together.” (Berners-Lee, 1999; 7). Zeker is dat hij niet de eerste is die zulke gedachten had: een wereldwijde informatieruimte in computernetwerken is letterlijk bij Nelson terug te vinden, en in aanleg ook al bij Bush en Engelbart. Met het werk van deze pioniers was Berners-Lee in 1980 niet bekend[223],,Unbeknownst to me at that early stage in my thinking, several people had hit upon similar concepts, which were never implemented.” (Berners-Lee, 1999; 5) ,,I had first heard of Ted in 1988 when reading about hypertext.” (Berners-lee, 1999; 71), hetgeen door Cailliau, die hem toen al kende, wordt bevestigd[224],,When he went to CERN in 1980, Tim Berners-Lee had never heard of the pioneers of hypertext […] When he wrote Enquire, he was in some ways reinventing the wheel, but unlike his predecessors he had modern technology on his side.” (Gillis & Cailliau, 2000; 171). De beroemde video van Doug Engelbart uit 1968 waarin hij zijn online hypertextsysteem NLS demonstreert zag Berners-Lee voor het eerst in 1994[225]Dit schrijft hij zelf. (Berners-Lee, 1999; 6). ,,I had first heard of Ted in 1988 when reading about hypertext.” (Berners-lee, 1999; 71) Hij geeft niet aan wanneer hij kennismaakte met het werk van Bush en Engelbart., dus jaren ná de ontwikkeling van het web.

Toen Tim Berners-Lee vier jaar later, in september 1984, terugkeerde bij CERN, schreef hij in zijn vrije tijd een programma om verbanden tussen tekenreeksen in een tekst en tussen teksten vast te leggen. Tangle heette het. Het zou uiteindelijk in staat moeten zijn om in gewonemensentaal gestelde vragen te beantwoorden, maar het werk verzandde in programmeertechnische problemen[226]Het bleek uiteindelijk zo moeilijk om alle fouten uit het programma te halen dat hij er niet meer mee verder is gegaan. (Berners-Lee, 1999; 14-15) .

CERN was in 1980 al een grote organisatie, maar in de vier jaar daarna was het nog aanzienlijk verder uitgebreid in verband met de bouw van nieuwe, nog grotere versnellerapparatuur. Computers waren intussen een steeds belangrijker rol gaan spelen, niet alleen in het besturen van de apparatuur, maar ook in de dagelijkse communicatie tussen medewerkers. Berners-Lee had meer dan ooit behoefte aan Enquire, dus hij besloot het opnieuw te schrijven, ditmaal niet op de Norsk Data, maar op zijn eigen draagbare Compaq microcomputer én op de VAX minicomputer waarop hij bij CERN meestal werkte. De nieuwe versie van het programma was echter beperkter van opzet dan de oorspronkelijke versie: de nieuwe kende alleen links binnen een bestand, terwijl de oude ook links tussen bestanden kende[227],,I didn’t do such a good job the second time around”, erkent Berners-Lee, maar hij geeft niet aan waarom hij de tweede keer met een beperkter programma volstond. (Berners-Lee, 1999; 17).

De noodzaak om de duizenden elektronische documenten op de computers van CERN behoorlijk te ontsluiten werd onderwijl wel steeds groter, niet alleen voor Berners-Lee. In de loop van de jaren tachtig werden verscheidene pogingen gedaan een soort centraal documentatiesysteem aan te leggen. Een telkens terugkerend probleem daarbij was dat er zo veel verschillende bestandsformaten werden gebruikt op zo veel verschillende typen computers. Pogingen om medewerkers ertoe te bewegen van gestandaardiseerde formaten gebruik te maken of hun documenten bepaalde metadata mee te geven, strandden op weerstand van de betrokkenen[228],,I saw one protagonist after the next shot down in flames by indignant researchers because the developers were forcing them to reorganise their work to fit the system.” (Berners-Lee, 1999; 17). Desondanks werd midden jaren tachtig CERNDOC ontwikkeld, een systeem om in SGML getagde documenten centraal op te slaan. De on-line computing group, waarvan Berners-Lee deel uitmaakte, begon in oktober 1987 zijn documenten in dit systeem op te bergen.

Het contrast tussen CERNDOC en Enquire was groot: CERNDOC werd ontsloten via een hiërarchische onderwerpboom; er waren geen manieren om direct van het einde van één tak naar een plek midden in een andere tak te springen. In Enquire kon dat wel. De weerstand tegen een documentatiesysteem dat mensen vooraf in bepaalde structuren dwong zou alleen kunnen worden overwonnen met een open, decentraal systeem, veronderstelde Berners-Lee. Hij dacht aan een Enquire-achtig programma, met externe links, dat ook over een netwerk zou kunnen linken naar bestanden op andere computers via een techniek als Remote Procedure Calls, waar hij op dat moment aan werkte. In 1988 was het hem duidelijk dat het een hypertextsysteem zou moeten worden. Eind dat jaar sprak hij hierover met zijn chef, Mike Sendall.

Voorstel world wide web

Figuur 12. Berners-Lee’s oorspronkelijke voorstel[229]Afkomstig uit Berners-Lee (1989)

Sendall vond het idee interessant en suggereerde Berners-Lee een projectvoorstel in te dienen, de manier om binnen CERN middelen te claimen. In maart van het jaar daarop lag het voorstel Information Management: A Proposal op Sendalls bureau. ,,Vague but exciting”, schreef hij op zijn origineel[230]Dit is bewaard gebleven en wordt afgebeeld in Gillies & Cailliau (2000; 181).. Vaag was het. Peggie Rimmer, een projectleider die veel met Berners-Lee had gewerkt, zei dat ze het voorstel had gezien, maar terzijde had gelegd: ze kon er niets mee[231],,’I’ve looked repeatedly at that March paper,’ she says, ‘and I couldn’t honestly tell you even now that it’s about the World Wide Web […]. (Gillies & Cailliau, 2000; 180).

Intussen had Berners-Lee inspiratie in ten minste drie domeinen inspiratie opgedaan: internet, hypertext en markuptalen.

Internet bestond als researchnetwerk al jaren, maar was midden tachtig nog altijd vooral een Amerikaanse aangelegenheid. Bij CERN speelde het geen grote rol, zij het dat er wel pogingen werden gedaan die rol te vergroten. Een belangrijke pleitbezorger van internet bij CERN was Ben Segal, die het net kende uit de tijd dat hij in de Verenigde Staten werkte. Segal was eind jaren tachtig een van Berners-Lees mentoren in het project om de Remote Procedure Calls te ontwikkelen. Hij wist zijn programmeur te overtuigen van het nut van het internetprotocol, en uiteindelijk programmeerde Berners-Lee de RPC zo dat deze met gebruikmaking van TCP/IP kon werken. Pas toen, waarschijnlijk in 1988, ging internet een rol spelen in het denken van Berners-Lee[232],,That’s when the internet came into my life.” (Berners-Lee, 1999; 22). In het voorstel dat hij in maart 1989 indiende bij Sendall komt de term ‘internet’ nog niet voor.

Het woord ‘hypertext’ komt er daarentegen verscheidene keren in voor. Berners-Lee verwijst naar Nelson als bedenker van die term, maar plaatst Nelsons formulering in de jaren vijftig in plaats van in 1965. Hij verwijst naar de eerste hypertextconferenties (1987 en 1988) en naar de nieuwsgroep alt.hypertext. De verwijzingen betreffen echter vooral het principe van hypertext en niet zozeer reeds ontwikkelde systemen, al noemt hij wel HyperCard, dat destijds werd meegeleverd met elke Apple Macintosh. Pas nádat hij zijn voorstel had ingediend is hij zich grondig gaan verdiepen in wat er inmiddels over hypertext was gepubliceerd[233],,In the meantime, [tussen het indienen van zijn oorspronkelijke voorstel in maart 1989 en het indienen van een herzien voorstel in mei 1990 – DvE] I got more involved with the Internet, and read up on hypertext.” (Berners-Lee, 1999; 25). Zo ging hij onder meer na of bestaande hypertextsystemen geschikt zouden zijn voor toepassing binnen CERN.

Eén hypertextsysteem wérd al toegepast binnen CERN: HyperCard. De organisatie was namelijk vergeven van de Macs – niet op de onderzoeksafdelingen, maar op de administratie. De Vlaming Robert Cailliau was belast met de ontwikkeling van deze kantoorsystemen, en hij was enthousiast gebruiker van HyperCard. Wel ervaarde hij het als een nadeel dat dit programma niet over een AppleTalk netwerk liep. Lobbywerk om zoiets te ontwikkelen leverde niets op. De suggestie bracht hij eind 1989 ook ter sprake in een gesprek met Mike Sendall, die hem poogde over te halen voor zijn afdeling te komen werken. Hypertext over netwerken, dat kwam hem bekend voor. Hij stelde Cailliau voor eens met Tim Berners-Lee te gaan praten[234]Deze gang van zaken wordt beschreven in Gillies & Cailliau (2000; 197-198).

De twee mannen kenden elkaar: ze hadden in 1980 op dezelfde afdeling gewerkt. Cailliau had nog iets geprogrammeerd om een helpbestand van Enquire te kunnen afdrukken. Maar sindsdien hadden hun carrières verschillende richtingen ingeslagen. Berners-Lee bleek al een eind op weg om hypertext over een netwerk te realiseren, niet met HyperCard over AppleTalk, maar veel generieker. Ze besloten de handen ineen te slaan. Hun samenwerking is door velen als heel bijzonder bestempeld: Berners-Lee, de programmeur met de springerige geest, het briljante warhoofd, en Cailliau, de supergeorganiseerde CERN-bureaucraat.

In het najaar van 1990 verkenden de twee mannen de markt van hypertextproducten, om te zien of er iets bruikbaars voor hen bij was. Ze bezochten daartoe onder meer de European Conference on Hypertext Technology in Versailles. Hun idee om hypertext toe te passen over internet viel niet in vruchtbare aarde.[235]Te ingewikkeld, zei de ene aanbieder van hypertextsoftware. Owl Ltd, die een browser had ontwikkeld met de naam Guide genoot de bijzondere belangstelling van Berners-Lee en Cailliau, omdat Guide eigenlijk alles had wat ze wilden, behalve internetconnectiviteit. ,,They’ve already done the difficult bit! I thought, so I tried to persuade them to add an Internet connection. They were friendly enough, but they, too, were unconvinced.” (Berners-Lee, 1999; 29)

Samen namen ze het voorstel uit maart 1989 opnieuw ter hand. ‘I remember a day when I tried to sit down with Tim and make a project plan,’ recalls Robert. ‘He just did not understand the concept![236]Aldus Cailliau, die hier als auteur zichzelf als respondent citeert. (Gillies & Cailliau, 2000; 198). Het plan werd een stuk concreter, en het project kreeg een nieuwe naam, pakkender dan information management: WorldWideWeb, bedacht door Berners-Lee[237]Cailliau vond de naam aanvankelijk niks, omdat de afkorting nog langer was dan de naam zelf. Maar hij wilde ook geen acroniem van een Griekse god of een Egyptische farao, waar CERN al van vergeven was. (Gillies & Cailliau, 2000; 199). Het projectvoorstel, ingediend op 12 november 1990, bevatte een planning, een begroting en een beschrijving van de benodigde mankracht en computers. Het voorstel werd geaccepteerd, maar met een kleiner budget dan gevraagd.

Berners-Lee was toen al een paar weken aan het programmeren voor het project. Hij schreef eerst de broncode voor een webbrowser, op zijn NeXT computer. Met dit programma konden documenten zowel gelezen als geredigeerd worden. Vervolgens kwamen het HyperText Transfer Protocol (HTTP) en de Universal Resource Identifier (de voorloper van de Uniform Resource Locator, of URL) aan bod. Dit was half november klaar. In december had hij ook de markuptaal HTML in elkaar gezet, en kon de browser daarmee overweg. Tenslotte programmeerde hij een webserver, eveneens op zijn NeXT. Op deze server, info.cern.ch, zette hij de documenten die op het webproject betrekking hadden. Cailliau sloot zijn eigen NeXT erop aan, en op eerste kerstdag 1990 draaide het World Wide Web op de twee via internet verbonden computers.[238]Ontleend aan Berners-Lee (1999, 31-33)

 

Ontvangst van World Wide Web

Verscheidene gemeenschappen zijn relevant voor de ontvangst en verdere verspreiding van het World Wide Web. In de eerste plaats zijn dat de bedoelde gebruikers, de medewerkers van CERN, alsmede het management van het instituut. De tweede categorie potentiële gebruikers vormden fysici bij andere onderzoeksinstituten die op aanverwante terreinen werkzaam waren. Voorts zijn de reacties relevant uit de academische hypertextgemeenschap, en die uit de internetgemeenschap.

Berners-Lee en Cailliau moedigden hun collega’s op de IT-afdeling van CERN aan om het kersverse web te gebruiken. Maar de reacties waren lauw. Ze zagen er het nut niet van in[239],,They didn’t seem to see how it would be useful.” (Berners-Lee, 1999; 34). Een praktisch probleem was dat de browser die Berners-Lee had geprogrammeerd draaide op een NeXT. Hij had zo’n machine, net als Cailliau, maar slechts weinig anderen hadden er een. Macs, pc’s en Unix-werkstations waren veel algemener. Bovendien was er op het web nog weinig te zien, behalve dan documentatie óver het web.

Berners-Lee concentreerde zich op het rijker maken van de inhoud. Samen met Bernd Pollermann, die allerlei bestanden van CERN beheerde, programmeerde hij een toepassing die het interne telefoonboek via het web ontsloot: dat was in elk geval iets waaraan elke medewerker wat zou hebben. Tot dan toe moest men eerst inloggen op een IBM mainframe om het elektronische telefoonboek te doorzoeken. Berners-Lee koos bewust voor deze richting, omdat hij zich realiseerde dat hij niet door CERN werd betaald om een wereldwijd informatiesysteem op te tuigen, maar om iets te bouwen waar het CERN wat aan had. Hij liep nog steeds het risico dat iemand hogerop uit de hiërarchie zijn activiteiten ter discussie zou stellen en wellicht zelfs zou beëindigen[240],,I was not employed by CERN to create the Web. At any moment someone higher-up could have questioned how I was spending my time, and while it was unusual to stop people at CERN from following their own ideas, my informal project could have been ended.” (Berners-Lee, 1999; 34).

Het toegankelijk maken van het web voor mensen met andere computers dan een NeXT werd overgelaten aan een stagiaire zonder veel programmeerervaring, Nicola Pellow. De Britse wiskundestudente werd toegevoegd aan het project van Berners-Lee en Cailliau en kreeg de opdracht om een lijnbrowser te ontwikkelen: een browser die op de allersimpelste terminals zou kunnen werken. Intikken van tekst op een commandoregel was de manier om met zo’n programma te navigeren. In de loop van het voorjaar van 1991 kon haar browser worden getest. Waar Berners-Lees eigen browser ook geschikt was om HTML-documenten aan te maken, zou Pellows browser alleen maar dienen om te lezen[241],,Simply being able to read documents was good enough to bootstrap the process.” (Berners-Lee, 1999; 36) Het was dus een bewuste, zij het door omstandigheden ingegeven, keuze om al in een vroeg stadium van de ontwikkeling van het web software te maken waarmee uitsluitend kon worden gelezen. Berners-Lee worstelde daar vanaf het begin mee: ,,My vision was a system in which sharing what you knew or thought should be as easy as learning what someone else knew.” (Berners-Lee, 1999; 36). Op 8 april werd de browser ter beschikking gesteld aan diverse medewerkers.

Het telefoonboek was inmiddels klaar en werd enthousiast ontvangen. In elk geval waren er toen gebruikers van het web. Alleen, vrijwel niemand van hen realiseerde zich wat er zo bijzonder was aan het web. Telefoonnummers opzoeken zonder te hoeven inloggen op de IBM mainframe, dat was toch niet zo revolutionair? In de zomer, een half jaar nadat het world wide web in gebruik was genomen, werden er dagelijks tien tot honderd pagina’s opgevraagd[242],,In july and August there were from ten to one hundred ‘hits’ (pages viewed) a day.” (Berners-Lee, 1999; 54).

Op 17 mei had Berners-Lee een presentatie gegeven over het web aan het topmanagement van CERN. Daarin maakte hij onder meer duidelijk wat reeds was gerealiseerd en wat nog gerealiseerd moest worden om van het web een breed toegepaste dienst te maken binnen het instituut. Tot die laatste categorie behoorde met name geavanceerdere browsers voor Macs, pc’s en X-Windows Unixmachines. Veel leverde het niet op. Het project werd niet stopgezet, maar er kwamen ook geen extra middelen. Het enige wat Berners-Lee en Cailliau kregen was een nieuwe stagiaire, als opvolger van Pellow, die in augustus terugging naar de universiteit. Kortom, CERN liet de ontwikkeling van het web toe, maar niet veel meer dan dat.

Hoe zat het met de bredere gemeenschap van (hoge-energie)fysici? CERN is in hoge mate een internationaal instituut: er werken mensen van vele nationaliteiten. Bovendien werken velen er op tijdelijk contract of gedurende slechts een deel van het jaar. Veel medewerkers hebben dus banden met andere instituten. Een innovatie bij CERN kán zich dus snel verspreiden naar soortgelijke instituten elders. De vraag is of dit met het World Wide Web is gebeurd.

Dit is in een aantal gevallen aantoonbaar zo. Zo bezocht de Amerikaan Paul Kunz, verbonden het Stanford Linear Accelerator Center (SLAC) in Palo Alto, Californië, in de zomer van 1991 CERN. Hij werkte op een NeXT computer, en kwam naar CERN onder meer om informatie over het ontwikkelen van programma’s voor deze computer uit te wisselen. Hij was bovendien geïnteresseerd in het via internet ontsluiten van een database met teksten op een IBM mainframe: bij SLAC hielden ze al sinds 1962 een bestand bij met preprints van wetenschappelijke artikelen op het gebied van deeltjesfysica. Voor de communicatie binnen die gemeenschap van fysici was dat bestand inmiddels van groot belang. Kunz was bezig een techniek te ontwikkelen om die teksten te ontsluiten via een netwerk voor degenen die geen account hadden op de IBM van SLAC. Zodoende kwam hij in contact met Berners-Lee en zag hij op 13 september[243]Kunz is ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het web op Amerikaanse bodem geïnterviewed door CNet. Hij noemt de datum 13 september. (Festa, 2001) hoe de websoftware de documenten uit de IBM mainframe van CERN via internet ontsloot. Omdat hij ook op een NeXT werkte kon hij de oorspronkelijke websoftware gebruiken. Hij raakte enthousiast en nam die mee naar Amerika.

Op zijn thuisbasis stak hij de bibliothecaris aan die verantwoordelijk was voor de opslag van de preprints. Deze zag perspectieven voor toepassing van het web, en wist IT-deskundigheid in huis te mobiliseren om documenten via het web te ontsluiten. Op 12 december van dat jaar opende SLAC een eigen website, de eerste buiten Europa[244]De rol van Paul Kunz en bibliothecaris Louise Addis wordt zowel beschreven door Gillies & Cailliau als door Berners-Lee (1999; 50). Kunz zelf nam overigens niet de moeite het resterende programmeerwerk te verrichten: daarvoor vond hij het niet belangrijk genoeg. Waar hij toen mee bezig was kon hij negen jaar later overigens niet meer reconstrueren. (Gillies & Cailliau, 2000; 218-219) Het web was kennelijk wel handig, maar niet zo bijzonder dat je daarvoor een lopend project, ook al was dan verder niet van buitengewoon groot belang, in de steek moest laten..

Ook binnen Europa werd het web verspreid via persoonlijke contacten. Bernd Pollerman, de man die verantwoordelijk was het telefoonboek en andere documenten op de IBM mainframe van CERN, herinnert zich het bezoek van een Duitse fysicus die bij DESY werkte, het deeltjesversnellercentrum in Hamburg. Hij had wel eens documenten van de IBM van CERN nodig. Dat kon: daarvoor moest hij eerst een Telnet-sessie via internet openen met CERN, vervolgens inloggen op de IBM en dan het specifieke zoekprogramma daarop starten. Dat was ingewikkeld en traag. Hij nam de regelbrowser van Pellow mee naar Hamburg en maakte voortaan gebruik van het web om documenten op de IBM te bekijken, die immers via een webserver ontsloten waren. Enthousiast geraakt door de mogelijkheden zette hij ook een webserver op bij DESY, om makkelijker bij documenten op hun eigen IBM te komen.[245]De naam van deze fysicus wordt niet genoemd. (Gillies & Cailliau, 2000; 205)

Aan het eind van 1991 waren er een stuk of twaalf instellingen met een webserver[246],,about a dozen” (Gillies & Cailliau, 2000; 221). De meeste stonden bij instellingen voor deeltjesfysica[247],,By the end of 1991 there were servers in other physics labs around Europe.” (Gillies & Cailliau, 2000; 202), onder meer in Graz. Tot die eersten behoorde Nikhef in Amsterdam, waar in de loop van 1992 zeker een webserver operationeel was[248]Volgens de ‘officiële’ geschiedschrijving van het World Wide Web Consortium (Connolly, 2000) waren er in november 1992 26 betrouwbare webservers. Tim Berners-Lee stuurde op 1 juli 1993 in de usenetgroep comp.infosystems.www een lijst met honderd servers rond die bij CERN waren aangemeld, alsmede enkele tientallen die hij via links had aangetroffen. (Berners-Lee, 1992). Zeker is ook dat de gemeenschap van deeltjesfysici expliciet doelgroep was van het webproject, getuige presentaties die Berners-Lee en Cailliau hebben gegeven aan diverse instituten en op congressen, alsmede uit publicaties als ‘World-Wide-Web: An Information Infrastructure for High-Energy Physics’ uit 1992[249]Oorspronkelijk de tekst van een presentatie op de conferentie ‘Software Engineering, Artificial Intelligence and Expert Systems for High Energy and Nuclear Physics’ in het Franse La Londe-les-Maures in januari 1992. (Berners-Lee et al, 1992). En zeker is ook het ontsluiten van voor deze gemeenschap relevante informatie, zoals het preprintsarchief, daarbij doorslaggevend was.[250],,If there is one thing that sold the Web to the particle physics community, it was the fact that physicists could use it to get to the SPIRES database.” (Gillies & Cailliau, 2000; 226) SPIRES bevatte de preprints.

De academische hypertextgemeenschap was in een ander opzicht doelgroep van Berners-Lee en Cailliau: niet als potentiële gebruikers, maar als potentiële bondgenoten in het ontwikkelen van goede software. Al in 1990 – voordat het web werkte – begonnen ze die wereld te verkennen.

Het was geen kennismaking die veel opleverde. Zo bezochten ze de Europese hypertextconferentie in Versailles in september van dat jaar. Men was vriendelijk, maar niet overtuigd, aldus Berners-Lee. Maar op dat moment bestond er nog geen browser, geen server en geen site. Het web was niet meer dan een concept. ,,They had to sense the abstract information space that the Web could bring into being. It was a lot to ask”, schrijft Berners-Lee. Tegelijk schetst hij de hypertextwereld als een stagnerende, in zichzelf gekeerde wereld: ,,The hypertext community may also have been slightly demoralised. Their small conference was not getting any bigger, and no one was sure where the field was heading. The lack of commercial successes had perhaps left a certain cynicism about bright new ideas that could change the world.’[251]Bright new ideas that could change the world‘ (Berners-Lee, 1999; 29) is wel negen jaar later opgeschreven.

Een van de programma’s die Berners-Lee en Cailliau bekeken was Dynatext, een product van het bedrijf Electronic Book Technology, opgericht door Andries van Dam, de hypertextpionier van Brown University. Hun gedachte was dat deze software relatief gemakkelijk zou zijn om te bouwen tot een webbrowser/editor. Maar ook hier vingen ze bot. De verschillen van inzicht spitsten zich toe op twee punten: Electronic Book Technology (EBT) geloofde in het compilen[252]De tekst met alle commando’s voor weergave ‘vertalen’ voordat het naar de client wordt verzonden, zodat het electronische boek een computerprogramma wordt. van boeken, om ze geschikt te maken voor vertoning op een beeldscherm; Berners-Lee wilde de tekst mét alle commando’s over het netwerk sturen en op de computer van de client direct laten weergeven op een beeldscherm. EBT stond ook op een centrale database met links, zodat garanties konden worden gegeven dat alle links altijd zouden werken; nuttig wanneer gesloten bronnen worden verkocht, zoals elektronische boeken, maar Berners-Lee stond een voortdurend veranderend, open web van pagina’s voor ogen. ,,It was a huge philosophical gap. Letting go of that need for consistency was a crucial design step that would allow the Web to scale. But it simply wasn’t the way things were done.[253]Aldus de weergave van Berners-Lee (Berners-Lee, 1999; 29-30).Feit is dat nagenoeg alle toen bestaande hypertextsystemen gesloten werken waren: ze bestonden op één computer, een diskette of een cd-rom, met uitsluitend interne links.

In december 1991 deden Berners-Lee en Cailliau een nieuwe poging om de hypertextwereld te overtuigen. Ditmaal hadden ze meer in handen: er waren een stuk of twaalf websites, er was een grafische browser/editor voor de NeXT en er was de regelbrowser voor andere computers. Ze schreven een paper voor de internationale hypertextconferentie in San Antonio, die begon op 15 december.

De paper werd geweigerd. Hij bevatte te weinig referenties aan ander werk in het veld. Daarbij zij opgemerkt dat de auteurs geen wetenschappers waren, maar programmeurs: zijn waren er niet in de eerste plaats op uit om wetenschappelijke artikelen gepubliceerd te krijgen, maar om werkende software te maken voor hun opdrachtgevers. Eén reviewer gaf aan dat het voorgestelde systeem belangrijke beginselen van tot dan toe ontwikkelde hypertextsystemen schond. Het ging dan met name om de mogelijkheid dat er dode links zouden ontstaan als iemand een pagina waarnaar werd gelinkt verwijderde.[254],,It was rejected – in part because it wasn’t finished, and it didn’t make enough references to work in the field. At least one of the reviewers, too, felt that the proposed system violated the architectural principles that hypertext systems had worked on up till then.” (Berners-Lee, 1999; 55)

Berners-Lee en Cailliau mochten hun vinding wel komen demonstreren, maar ook dat maakte weinig indruk. ,,What they were looking for was bells and whistles.” Het web was te simpel voor degenen die al jaren bezig waren om sophisticated hypertextsystemen te ontwikkelen. ,,It was so simple, in fact, that nobody had done it before and few realized that the Web’s simplicity was its strength.[255]Een gotspe, zei een van de bezoekers, om dat World Wide Web te noemen. Een andere bezoeker vroeg zich na het bekijken van de demonstratie af waarin nu de hypertext zat. (Gillies & Cailliau, 2000; 219)

Nu was het inderdaad zo dat wereldwijde systemen niet op het netvlies lagen van degenen die aan universiteiten bezig waren met hypertext. Hun reikwijdte was een klas met studenten[256],,Our user population was classrooms of students. In the mid-80s we were definitely not thinking on a world-wide scale”, aldus Nicole Yankovich, een van de ontwikkelaars van Intermedia, een van de belangrijkste van de toenmalige hypertextsystemen. (Gillies & Cailliau, 2000; 128). Hun ambitie was een robuust systeem met tweezijdige links, opgeslagen in een centrale database. Anderzijds was het ook niet zo dat met de presentatie en de groeiende acceptatie van het web in de internetwereld de hypertextgemeenschap het omarmde. Pas in 1994 was er op een grote internationale hypertextconferentie een paper over het web, en pas in 1996 waren dat er verscheidene. Inmiddels was er een apart circuit ontstaan van jaarlijkse internationale World Wide Web conferenties. Het percentage threads (discussielijnen) in de usenetgroep alt.hypertext waarin ‘world wide web’ voorkomt is nooit boven de negen gekomen[257]De zoekdienst Google heeft in 2001 vrijwel het gehele usenetarchief vanaf 1981 doorzoekbaar gemaakt. Er kan onder meer gezocht worden in afzonderlijke groepen, op afzender, op datum, alsmede op woorden in de tekst, of op een combinatie hiervan..

Threads in de usenetgroep alt.hypertext
Jaar Aantal Aantal met “world wide web” Percentage met “world wide web”
1991 421 6 1,4
1992 778 25 3,2
1993 1.590 78 4,9
1994 2.070 149 7,2
1995 2.080 161 7,7
1996 2.470 117 4,7
1997 1.450 72 5,0
1998 642 36 5,6
1999 649 23 3,5
2000 385 27 7,0
2001 327 29 8,9

Hoe anders was de ontvangst binnen de internetgemeenschap. Tussen 6 en 22 augustus 1991 maakte Berners-Lee in de usenetgroepen alt.hypertext, comp.sys.next.misc, comp.archives, comp.sys.next.announce en comp.mail.multi-media bekend dat bij CERN een hypertextsysteem was ontwikkeld dat via het internet kon werken en dat de benodigde software – een basisserver, de lijnbrowser en de grafische browser voor de NeXT – gratis konden worden gedownload van een CERN-server[258]De teksten van de originele bijdragen zijn via het Googlearchief te vinden. URL: http://groups.google.com/groups?as_epq = Berners%20Lee&as_drrb = b&as_mind = 1&as_minm = 8&as_miny = 1991&as_maxd = 30&as_maxm = 9&as_maxy = 1991&as_scoring = d&hl = nl. Hij hoopte met deze actie de aandacht van programmeurs te trekken: om het web verder te brengen zouden er meer en betere browsers en servers moeten komen, maar hij kreeg bij CERN onvoldoende middelen om die zelf te ontwikkelen. Die opzet slaagde. Onmiddellijk gingen allerlei mensen met de software aan de slag[259],,I began to get e-mail from people who tried to install the software. They would give me bug reports, and ‘wouldn’t it be nice if …’ reports. And there would be the occasional ‘Hey, I’ve just set up a server, and it’s dead cool. Here’s the address.’ With each nwe message I would enter in info.cern.ch a hypertext link to the new web site, so others visiting the CERN site could link to that address as well. From then on, interested people on the Internet provided the feedback, stimulation, ideas, source-code contributions and moral support that would have been hard to find locally.” (Berners-Lee, 1999; 51-52).

Sterker nog, het bleek dat er al mensen aan de slag waren, zonder dat Berners-Lee ervan wist, en zonder dat zij van het web wisten. Pei Wei studeerde aardrijkskunde in Berkeley en was gefascineerd door computers. In 1989 werd hij gegrepen door de mogelijkheden die HyperCard boden op de Mac. Alleen, hij had geen Mac, maar werkte met Unixmachines. Dus besloot hij een HyperCardachtige toepassing te programmeren voor een X-Windowsomgeving. Om dat te doen creëerde hij eerst een nieuwe, objectgeoriënteerde programmeertaal, die in veel opzichten leek op wat er voor de NeXT beschikbaar was. Na zijn afstuderen in de zomer van 1991 besloot hij nog wat verder te sleutelen aan zijn programma. Hij wilde proberen zijn hypertextprogramma, Viola genaamd, te laten werken via het internet. Kortom, hij stond op het punt om zelf een world wide web uit te vinden toen hij Berners-Lees bijdrage aan alt.hypertext las. Hij mailde Berners-Lee of het hem een wat leek als hij een webbrowser voor X-Windows zou bouwen. Ja dus. Omdat hij al zo ver was, had Pei Wei een paar dagen later, op 13 december, een werkend prototype klaar.

In de loop van de maanden daarna verfijnde Pei Wei ViolaWWW, zoals de browser voortaan heette. Dit programma vormde de basis voor alle latere grafische browsers: het had een voorziening om bookmarks op te slaan, het kon je hele surfgeschiedenis bijhouden, het had toetsen om daarin een pagina vooruit en achteruit te navigeren, en ondersteunde op den duur zelfs tabellen. In mei 1992 schreef Berners-Lee een lovende recensie over de nieuwe browser. Zijn gedachte om via het internet programmeurs te interesseren in het web was geslaagd.[260],,His ploy to harness the geeks had borne fruit, just as he expected.” (Gillies & Cailliau, 2000; 215)

ViolaWWW was al niet eens meer de enige browser voor X-Windows. Een groep Finse studenten had er ook een ontwikkeld: Erwise. Deze kwam via het net beschikbaar op 26 juli 1992. In tegenstelling tot Pei Wei ontwikkelden de studenten hun programma echter niet verder. Met het voltooien ervan hadden ze hun afstudeerwerk af en gingen ze een ‘echte baan’ zoeken.

Hypertext via internet bleek, in de internetgemeenschap althans, in de lucht te hangen. Pei Wei had het bijna op eigen houtje ontwikkeld, anderen hadden dat daadwerkelijk gedaan. Peter Scott, verbonden aan de universiteit van Saskatchewan in Canada, bracht in 1990, maanden voor de eerste werkende versie van het web, een programma uit met de naam Hytelnet: het maakte het mogelijk hiërarchische menu’s te maken van Telnet-sites. Het was vooral bij bibliotheken snel populair geworden. Men hoefde maar op de naam van een bibliotheek te klikken en de verbinding met de catalogus daarvan werd geopend.

Aan de universiteit van Minnesota was onder leiding van Mark Cahill software ontwikkeld voor een campus wide information system dat spoedig op veel plaatsen werd gebruikt: Gopher. Het werd op het net uitgebracht in juni 1991. Het was in feite een menusysteem om informatie die op verschillende plekken op verschillende servers stond te ontsluiten. In toepassing leek het als twee druppels water op wat in het begin met het web werd gedaan, al bood de webtechnologie veel meer mogelijkheden. In april 1993 waren er 460 Gopherservers, in december van dat jaar 4.800. Dat jaar werd Gopher de meest populaire internettoepassing.[261],,For a while, Gopher was the most popular Internet application around. It made the Net easy to navigate; hopping from one machine to the next was as easy as pointing and clicking.” (Gillies & Cailliau, 2000; 140)

Aan de universiteit van Graz in Oostenrijk werd in 1989 al gewerkt aan een hypertextsysteem dat via een netwerk kon werken: Hyper-G. De ontwikkelaars, onder leiding van Hermann Maurer, kwamen niet uit de hypertextwereld, ze hadden vooral ervaring met Videotex. In 1995 kon Hyper-G behalve tekst ook beeld, geluid en video aan, en overal konden links in zitten.

Aan de universiteit van Kansas was een hypertextbrowser ontwikkeld die niet per regel werkte, maar per scherm van 24 regels van 80 tekens breed. Deze software, Lynx genaamd, was eveneens bedoeld voor campus wide information systems. Een student paste Lynx zo aan dat het programma ook HTML-documenten kon lezen en over het web kon navigeren. In maart 1993 was deze tweede versie van Lynx beschikbaar.

Waar Pei Wei’s vinding direct in het web werd geïntegreerd, en Lynx naar korte tijd, hebben Hytelnet, Hyper-G en Gopher jaren naast het web bestaan. Gopher, dat ongeveer even oud is als het web, groeide zelfs aanvankelijk veel sneller, vooral door de vanzelfsprekende toepassing als campus wide information system op Amerikaanse universiteiten. Internet groeide begin jaren negentig als kool en was toe aan gemakkelijke systemen om in grote hoeveelheden informatie te navigeren. Parallel aan elkaar werden allerlei systemen ontwikkeld die aan deze wensen op een of andere manier tegemoet kwamen. Een aantal daarvan, waaronder het World Wide Web, werden door de internetgemeenschap omarmd. Het was dan ook deze gemeenschap, en niet die van fysici en zeker niet de hypertextgemeenschap, die voor de grote doorbraak van het web heeft gezorgd.

 

Berners-Lees eigen vervolg aan World Wide Web

Zoals hij zelf schreef, was Berners-Lee niet door CERN aangesteld om een wereldwijd informatiesysteem te ontwikkelen. Toch kreeg hij in 1992 de ruimte om vrijwel al zijn tijd te besteden aan het verbeteren en verspreiden van het web. Cailliau en hij bezochten talloze instituten, gaven demonstraties, namen deel aan een aantal grote conferenties. Zaaien, dat deden ze dat jaar.

Bijvoorbeeld in januari op een conferentie over computertoepassingen in de hoge-energiefysica in het Franse La Londe-les-Maures. Berners-Lee gaf een presentatie over de technologie achter het World Wide Web, demonstreerde aan het eind de toegang tot de preprintsdatabase van SLAC, die toen een maand via het web te bereiken was. De verbazing bij de bezoekers was groot: ze kenden de database en wisten wat een gedoe het was om daarin te komen. Met deze techniek was het een kwestie van een paar muisklikken. Het ging als een lopend vuurtje langs de instituten voor hoge-energiefysica.[262],,Their jaws just dropped. They knew the database, and they saw how easy it was to access it from the south of France”, vertelt Paul Kunz in een interview ter gelegenheid van tien jaar World Wide Web in Amerika. ,,You had these 200 people, who were coming from maybe 100 or more different institutes from around the world, and imagine how anxious they were to get back home and show their colleagues! This was a giant push in advancing the Web. It not only existed, but it had something useful on it.” (Festa, 2001) In september van dat jaar verzorgde hij ook een demonstratie op de jaarlijkse grote conferentie over deeltjesfysica, toen in Annecy, in een plenaire bijeenkomst. Elke deeltjesfysicus die ertoe deed had toen kennisgemaakt met het web. In 1992 vonden ook demonstraties plaats in instituten in onder meer Innsbruck, Lyon, Amsterdam, Hamburg en Chicago.

Om het opzetten van webservers elders te ondersteunen, creëerde Berners-Lee steeds meer helpteksten, die via de webserver van CERN werden ontsloten. Hij maakte zich zorgen over de mate van consistentie waarmee de onderdelen van de webtechnologie werden toegepast. Als die tekortschoot zou dat kunnen leiden tot een gebrekkig functionerend web met tal van niet werkende links. Daarom wendde hij zich tot de Internet Engineering Task Force (IETF), het forum waarin de technische standaards voor internet worden vastgesteld, met de bedoeling de standaards voor het web – HTTP, URL (toen nog UDI geheten, Universal Document Identifier) en HTML – officieel erkend te krijgen. Overigens verzandden die pogingen aanvankelijk in eindeloze discussies. Pas na enkele jaren zijn de standaards voor URL, HTTP en HTML langs die weg officieel vastgelegd.

Op de bijeenkomst van de IETF in San Diego in maart maakte Berners-Lee kennis met de harde kern van de internettechneuten, voor hem een betrekkelijk nieuwe wereld, waar hij zich echter snel in thuis voelde. Hij kreeg daar ook uitnodigingen om een tijdje te komen werken aan MIT en in Xerox Parc. Die uitnodigingen kwamen precies op het juiste tijdstip, want Berners-Lee liep zich af te vragen wat hij hierna zou moeten gaan doen. Hij wilde eigenlijk wel een tijdje weg van CERN, een sabbathical. Aanbiedingen uit inspirerende omgevingen als MIT en Xerox Parc maakten dat alleen maar aantrekkelijker. Toch duurde het nog twee jaar eer hij daadwerkelijk bij CERN zou vertrekken.

De zomer van 1992 bracht hij in de Verenigde Staten door, deels als werk, deels als vakantie. Toen ontmoette hij onder meer Ted Nelson voor het eerst, en Pei Wei. Bij een bezoek aan SLAC bleek dat een van de fysici daar, Tony Johnson, ook een browser voor X-Windows had gemaakt. Maar net als Pei Wei en de Finse studenten voelde hij er weinig voor tijd te steken in de verdere ontwikkeling ervan.

Berners-Lee besteedde al zijn tijd aan het web. Hij bemoeide zich onder meer intensief met discussies op het internet, via de discussielijst www.talk en via verscheidene usenet nieuwsgroepen. Zo neemt hij in oktober 1992 uitvoerig de tijd en de ruimte om in een discussie in alt.gopher en comp.infosystems.gopher (gewijd aan de concurrerende technology Gopher) uit te leggen wat precies het verschil is tussen Gopher en het World Wide Web, en wat de voordelen van het web daarbij zijn[263]Een bijdrage van 2 oktober 1992, terug te vinden via het Google archief..

In de loop van dat jaar kwamen er nog meer browsers op de markt. Omdat de weg via IETF op niks uitliep zocht Berners-Lee een andere methode om de standaards voor het web vast te leggen en te bewaken. Hij dacht aan het oprichten van een speciale organisatie die zich daarmee bezig moet gaan houden. Toen hij dit ter sprake bracht aan de man die naast hem zat tijdens een busrit van een seminar naar een diner bij een Britse conferentie, suggereerde deze man, zelf hoogleraar aan MIT, Berners-Lee contact op te nemen met Michael Dertouzos, de directeur van Laboratory for Computer Science van die instelling. Deze zag inderdaad wel wat in het idee. MIT bood onderdak aan het X Consortium, de organisatie die de standaards voor X-Windows onderhoudt, en wilde ook wel zoiets doen voor het web, bijvoorbeeld in samenwerking met CERN. Door allerlei strubbelingen – onder meer verschillen van inzicht tussen Amerikanen en Europeanen over de rol van het bedrijfsleven – duurde het uiteindelijk nog tot 1995 eer het World Wide Web Consortium formeel werd opgericht. En uiteindelijk werd CERN niet de Europese poot, maar slechts een van de leden. Het consortium werd gehuisvest aan MIT en Berners-Lee werd de eerste directeur, de facto vanaf september 1994 toen de voorbereidingen al wel in volle gang waren. Die functie bekleedt hij in het voorjaar van 2003 nog steeds.

De laatste paar jaar heeft Berners-Lee vooral aandacht gevraagd voor een concept van een inhoudelijk beter gestructureerd web, een semantisch web.[264],,The Semantic Web will bring structure to meaningful content of Web pages, creating an environment where software agents roaming from page to page can readily carry out sophisticated tasks for users.” (Berners-Lee, Hendler & Lassila, 2001) Door de inhoudelijke structurering, onder meer ondersteund door technieken als XML, zouden webpagina’s moeten kunnen worden geanalyseerd door computerprogramma’s, opdat ze daaruit zelfstandig conclusies kunnen trekken. Het World Wide Web Consortium ontwikkelt hiervoor ideeën en standaards.

 

Verdere ontwikkeling van World Wide Web

Omdat Berners-Lee zich nog altijd actief bemoeit met de ontwikkeling van zijn geesteskind, is de verdere ontwikkeling van het web niet helemaal los te zien van de eigen activiteiten van Berners-Lee, zoals beschreven in de vorige paragraaf. In deze paragraaf komen vooral ontwikkelingen ter sprake die in de eerste plaats het gevolg zijn van keuzes en handelingen van anderen.

Zoals gezegd waren er aan het eind van 1992 enkele verschillende browsers voor X-Windows beschikbaar, alsmede een voor de NeXT en de regelbrowser voor overige systemen. De ontwikkeling van browsersoftware was daarmee geenszins ten einde. In tegendeel, de geest was uit de fles, daarna zijn nog honderden browsers ontwikkeld voor talloze platforms. Voor de ontwikkeling van het web zijn hiervan vier van groot belang: Mosaic voor X-Windows, Mosaic voor Mac en pc, Netscape en Microsoft Internet Explorer.

Het programmeren van browsers was vooral een studentenklus. Zoals Erwise in Finland door een groepje afstudeerders in elkaar was gezet, ViolaWWW een uit de hand gelopen hobby van een student was, en Lynx door een student geschikt was gemaakt voor het web, zo waren er aan allerlei universiteiten studenten die als opdracht kregen een browser te maken, of daar uit eigen beweging mee aan de slag gingen. Een van die studenten was Marc Andreessen, die zich aan de universiteit van Illinois in Urbana-Champaign vooral bezighield met het programmeren van beeldverwerkende software.

Een van de instituten van deze universiteit, het National Center for Supercomputing Applications (NCSA), had enige naam opgebouwd op het gebied van softwareontwikkeling, onder meer met NCSA Telnet, een programma om in te loggen op computers elders. Voor NCSA was dit een belangrijk programma, omdat het aanspreken van rekencapaciteit op supersnelle computers op andere locaties essentieel was in het bestaan van het instituut: onderzoekers van buiten de campus moesten van hun bijzondere faciliteiten gebruik kunnen maken. Nu waren er wel meer Telnetprogramma’s, maar waarin NCSA Telnet zich onderscheidde was dat het heel makkelijk te installeren was, en dat het beschikbaar was voor Unixmachines, én voor pc’s en Macs.

Ping Fu, een onderzoekster aan NCSA, kende het Oostenrijkse Hyper-G project omdat haar man daaraan had gewerkt. Ze wilde de functionaliteit van Hyper-G beschikbaar hebben voor het web en vroeg daarom een student en ervaring in het schrijven van grafische software, Andreessen, om een grafische webbrowser te bouwen. Op 23 januari 1993 gaf hij de eerste versie (formeel versie 0.5) van Mosaic voor X-Windows vrij. Net als het telnetprogramma van NCSA bestond de software uit slechts één bestand, zodat die gemakkelijk was te installeren.[265],,What I think Marc did really well […] is make it very easy to install, and he supported it by fixing bugs via e-mail any time day or night.” Aldus Tim Berners-Lee (Gillies & Cailliau, 200; 240) In de loop van het voorjaar programmeerden andere studenten Mac- en Windowsversies van Mosaic. Daarmee kwam voor het eerst een grafische browser beschikbaar voor het type computers dat gewone mensen hebben. In december van dat jaar publiceerde de New York Times een twee pagina’s tellend artikel over Mosaic, waarmee het programma en het web in het algemeen onder de aandacht van een zeer breed publiek werd gebracht.

In de eerste versies van Mosaic voor X-Windows zaten nog edit-functies ingebouwd. In de latere versies verdwenen deze, ten gunste van een betere presentatie – dit tot teleurstelling van Berners-Lee, die zijn idee van het web als medium om informatie te delen en samen te werken geleidelijk aan zag afkalven tot een publicatiemedium, een medium dat voornamelijk eenrichtingverkeer faciliteerde.

In 1993 was Gopher populairder dan World Wide Web. Niet alleen universiteiten waren het aan de universiteit van Minnesota ontwikkelde systeem gaan gebruiken, maar in toenemende mate ook bedrijven. De universiteit rook geld: voor commercieel gebruik van de serversoftware wilde ze een jaarlijks tarief in rekening brengen. Deze aankondiging had immense consequenties: bedrijven lieten Gopher als een baksteen vallen. Niet zozeer omdat ze niet wilden betalen voor serversoftware, maar omdat de universiteit in een later stadium ook rechten zou kunnen claimen op andere toepassingen van het Gopherprotocol.[266],,Developers knew they couldn’t do anything that could possibly be said to be related to the gopher protocol without asking all their lawyers first about negotiating rights. Even if a company wrote its own gopher client or server, the university could later sue for infringement of some intellectual property right.” (Berners-Lee, 1999; 79)

Hetzelfde zou kunnen gebeuren met de technologie voor het web[267],,If history had taken a slightly different course, MIT/LCS might have found itself building the World Wide Gopher Consortium while trying to lure Marc McCahill or Farhad Anklesaria to Boston to be its Director. In stead of the three green W’s, a small furry rodent might have been the icon of the information age.” (Gillies & Cailliau, 2000; 290). Vandaar dat Berners-Lee de CERN-directie vroeg om de technologie in het publieke domein te plaatsen. Dat gebeurde. Sinds 30 april 1993 mag iedereen doen met die technologie wat die wil: browsers en servers ontwikkelen, en die weggeven of verkopen, zonder dat daarvoor rechten zouden moeten worden betaald.

Intussen was het internet volop bezig door te breken van de academische gemeenschap naar een breed publiek[268]Deze doorbraak vond volkomen los van de ontwikkeling van het web plaats, maar vervolgens versterkten beide elkaar wel. ,,The appearance of personal-computer-based Web browsers coincided with the privatization of the Internet, providing an attractive application for many users who suddenly had access to the network.” (Abbate, 1999; 218), aanvankelijk vooral in de Verenigde Staten, maar vanaf 1993 ook in Nederland[269]XS4All begon in april 1993 als eerste access provider voor particulieren in Nederland. en andere Europese landen. Door de groei van het aantal gebruikers werd internet ook commercieel steeds interessanter. Het web speelde in die groei een zeer belangrijke rol. Vanaf april 1995 was HTTP het meestgebruikte protocol op het internet. Andreessen richtte samen met Jim Clark Netscape op, dat de Mosaicsoftware verder ontwikkelde en commercialiseerde. In 1995 kwam ook Microsoft met een webbrowser op de markt.

Even leek er chaos te ontstaan: elke browserfabrikant bedacht eigen uitbreidingen van HTML, zodat al spoedig een Babylonische spraakverwarring ontstond op het web. Menige site bevatte een logo: ‘bij voorkeur te bekijken met browser X’. Het World Wide Web Consortium is er in de loop der jaren echter in geslaagd deze ontwikkeling te smoren. Inmiddels volgen alle belangrijke softwareaanbieders de standaards van het consortium. Maar pas in versie 6 van hun browsers voldoen Netscape en Microsoft werkelijk voor meer dan 95 procent aan die standaards.

De ontwikkeling van het World Wide Web is daarmee geenszins voltooid. Nog dagelijks worden nieuwe technieken en toepassingen bedacht en uitgeprobeerd. Op het internet is het web zo dominant geworden dat veel gebruikers beide begrippen als synoniemen zien. Ook buiten het internet rukken webstandaards op: tekstverwerkers, spreadsheets en databaseprogramma’s kunnen in hun jongste versies HTML-documenten lezen én schrijven. Een uitbreiding van HTML, XML genaamd (eXtensible Markup Language), maakt zelfs een goede kans de de facto standaard te worden voor de opslag van documenten.

Toch is het te kort door de bocht om Tim Berners-Lee te zien als de hypertextpionier die zijn visie heeft gerealiseerd. Zeker, het web wordt vandaag de dag door honderden miljoenen mensen gebruikt, en hij heeft het uitgevonden. Maar het web zoals we dat nu kennen is niet het web dat Berners-Lee bedoelde. Voor hem was in 1989 het zelf publiceren van informatie net zo belangrijk als het kennisnemen van informatie die door anderen was gepubliceerd. Het moest een communicatiemedium worden. Het is een publicatiemedium geworden, waarbij relatief weinig partijen publiceren en zeer velen consumeren.[270],,The web we all use today is not the one Tim Berners-Lee first envisaged back in 1989. He foresaw his invention as being a tool for communication in which it would be as easy to author material as to read it. The Web wasn’t meant to be the passive medium that it has become for most of us.” (Gillies & Cailliau, 2000; 307)

197Een beknopte biografie is te vinden op Berners-Lees homepage op de site van zijn werkgever W3O (Berners-Lee, s.a.). Hij is niet scheutig met persoonlijke details. Meer persoonlijke informatie, onder meer afkomstig uit gesprekken met collega’s en leraren, is te vinden in het relaas van Robert Cailliau over de geschiedenis van het Web (Gillies & Cailliau, 2000; 148 en verder). De meeste gegevens over Berners-Lees leven vóór CERN zijn aan dit boek ontleend.

198De machine was gebaseerd op een model dat was ontwikkeld aan de universiteit van Manchester aan het einde van de jaren veertig. De eerste commerciële uitvoering ervan werd geleverd aan diezelfde universiteit in februari 1951. Mary Lee Berners-Lee maakte deel uit van het team dat het apparaat moest installeren. ,,My mother has been dubbed the first commercial computer programmer”, zegt Tim Berners-Lee in een interview. (Gillies & Cailliau, 200; 150)

199Geciteerd in Gillies & Cailliau (2000; 151).

200,,We learned to enjoy mathematics wherever it cropped up”, he explains, ,,and learned that it cropped up everywhere.” (Gillies & Cailliau, 2000; 150)

201,,I didn’t have any role models for that”, he says. ,,At Oxford I didn’t know anybody who had gone into research and had fun”, zegt Berners-Lee. (Gillies & Cailliau, 2001; 154)

202Innovatief, maar geen hypertext: ,,It wasn’t quite hypertext because it was hierarchical – clicks took you up and down a well-defined structure, whereas in hypertext they can take you anywhere […]” (Gillies & Cailliau, 2000; 158)

203Enquire Within Upon Everything. Houlston and Stoneman, London (1856). Aan het eind van de negentiende eeuw waren er reeds meer dan een miljoen exemplaren verkocht. Er is een begin gemaakt om het hele werk op het web te zetten: http://www.colourcountry.net/enquire

204,,That’s where I wrote Enquire, my first weblike program. I wrote it in my spare time and for my personal use, and for no loftier reason than to help me remember the connections among the various people, computers and projects in the lab. Still, the larger vision had taken firm root in my conciousness. Suppose all the information stored on computers everywhere were linked, I thought. Suppose I could program my computer to create a space in which anything could be linked to anything.” (Berners-Lee, 1999; 4)

205,,Together they made an improbable but irresistible team.” (Gillies & Cailliau, 2000; 168)

206,,When I left CERN I didn’t take the Enquire source code with me. […] I gave the eight-inch floppy disk to a systems manager, and explained that it was a program for keeping track of information. […] Eventually the disk was lost, and with it the original Enquire.” (Berners-Lee, 1999; 12)

207,,By 1983 he was looking for new challenges and he remembered his old job at CERN.” (Gillies & Cailliau, 2000; 172)

208,,We actually got sheets of paper, remembers Peggy Rimmer, which we used to hold up saying ‘Tim Slow Down’.” Peggy Rimmer was het toenmalige hoofd van de afdeling waar Berners-Lee werkte. (Gillies & Cailiau, 2000; 174)

209,,To Tim, the contrast between CERNDOC and Enquire was striking. CERNDOC was doing the kind of things that computers were traditionally good at, storing information in a hierarchical structure, and not storing random associations that brains were supposed to, for which he had written Enquire.” (Gillies & Cailliau, 2000; 179)

210,,It was a financial risk like any startup, and a considerable one in this case, since there was not even a clear market yet.” (Berners-Lee, 1999; 90)

211Op zijn website beschrijft het consortium zijn eigen missie als volgt: ,,The World Wide Web Consortium (W3C) develops interoperable technologies (specifications, guidelines, software, and tools) to lead the Web to its full potential as a forum for information, commerce, communication, and collective understanding.” (W3C, s.a.)

212,,For me, who enjoyed the acceptance and the diverse community of the internet, the Unitarian church was a great fit. Peer-to-peer relations are encouraged wherever they are appropriate, very much as the World Wide Web encourages a hypertext link to be made wherever it is appropriate. Both are philosophies that allow decentralised systems to develop, whether they are systems of computers, knowledge or people.” (Berners-Lee, 1999; 226)

213,,In 1980, SGML became very popular in computing circles at CERN, and it was the officially supported markup language at the laboratory.” (Gillies & Cailliau, 2000; 160)

214De aanbeveling staat zoals alle basisdocumenten van W3C op hun website, in dit geval op: http://www.w3.org/TR/html4

215,,Each version of HTML has attempted to reflect greater consensus among industry players so that the investment made by content providers will not be wasted and that their documents will not become unreadable in a short period of time.” Aldus W3C in een eigen beschrijving van de geschiedenis van HTML op http://www.w3.org/TR/html4/intro/intro.html#h-2.2.1

216Specificaties voor internettechnologie worden vastgelegd in zogeheten requests for comment (RFC’s). De oorspronkelijke specificaties voor HTTP/1.0 staan in RFC 1945; ze zijn gebaseerd op Berners-Lee (1991). Die voor versie 1.1, de huidige versie, staan in RFC 2068, daterend van januari 1997. De voorstellen voor een raamwerk voor uitbreiding op het protocol staan in RFC 2274, daterend van februari 2000. Alle RFC’s zijn te vinden op de website van de Internet Engineering TaskForce: www.ietf.org/rfc.html.

217Bij gebruik van het internetprotocol hebben alle aangesloten computers een uniek numeriek adres, bestaande uit vier groepen van drie cijfers, het zogeheten IP-adres. Omdat zulke lange nummers voor mensen lastig te onthouden zijn, geven die hun computers meestal een naam. Om dan met het aanroepen van die naam op de juiste computer terecht te komen, onderhield iedereen tot begin jaren tachtig zijn eigen ‘telefoonboek’ waarin namen aan IP-adressen werden gekoppeld. Deze tabellen werden almaar groter en lastiger te onderhouden. Jon Postel, Paul Mockapetris en Craig Partridge ontwikkelden een hiërarchische boomstructuur voor de aanduiding van computernamen, het domain name system (DNS), wat het mogelijk maakt de ‘telefoonboeken’ op te splitsen. Hun voorstel wordt beschreven in twee requests for comment uit 1983. In 1985 begon DARPA gebruikers van het internet expliciet te stimuleren het DNS te gebruiken. Op een grote conferentie in januari 1986 werden vertegenwoordigers van alle grote netwerken het erover eens dat het DNS standaard moest worden. (Hafner & Lyon, 1996; 252-253) en (Abbate, 1999; 188-190)

218,,Berners-Lee isn’t good at ‘random connections,’ he says. ‘I’m certainly terrible at names and faces.’ (No kidding. He asked me my name twice during our first two hours of conversation.)” (Wright, 1997)

219Hij blikt in Weaving the Web slechts heel kort terug op deze episode. (Berners-Lee, 1999; 4).

220,,But the idea stayed with me that computers could become much more powerful if they could be programmed to link otherwise unconnected information. […] This challenge stayed on my mind throughout my studies at Queen’s College at Oxford University […] It remained in the background when I built my own computer […]” (Berners-Lee, 1999; 4)

221De stukjes zijn afkomstig uit een versie van Enquire die Berners-Lee later in 1980 heeft geschreven voor een andere computer dan de Norsk Data waarop hij doorgaans werkte. (Gillies & Cailliau, 2000; 170-171) Berners-Lee schrijft zelf dat hij een handleiding van vier pagina’s had geschreven. (Berners-Lee, 1999; 11)

222In Weaving the Web wekt Berners-Lee soms de indruk dat het World Wide Web een soort noodzakelijke uitkomst was van een decennia durend denkpad. Zo ook bij dit citaat, wat in het hoofdstuk over Enquire staat, maar nergens staat dat die gedachte uit die tijd stamt. (Berners-Lee, 1999; 4). Voor zover bekend heeft Berners-Lee in 1980 geen pogingen ondernomen een netwerkversie van Enquire te ontwikkelen. Qua teleologie, zie ook: ,,I happened to come along with time, and the right interest and inclination, after hypertext and the Internet had come of age. The task left for me was to marry them together.” (Berners-Lee, 1999; 7)

223,,Unbeknownst to me at that early stage in my thinking, several people had hit upon similar concepts, which were never implemented.” (Berners-Lee, 1999; 5) ,,I had first heard of Ted in 1988 when reading about hypertext.” (Berners-lee, 1999; 71)

224,,When he went to CERN in 1980, Tim Berners-Lee had never heard of the pioneers of hypertext […] When he wrote Enquire, he was in some ways reinventing the wheel, but unlike his predecessors he had modern technology on his side.” (Gillis & Cailliau, 2000; 171)

225Dit schrijft hij zelf. (Berners-Lee, 1999; 6). ,,I had first heard of Ted in 1988 when reading about hypertext.” (Berners-lee, 1999; 71) Hij geeft niet aan wanneer hij kennismaakte met het werk van Bush en Engelbart.

226Het bleek uiteindelijk zo moeilijk om alle fouten uit het programma te halen dat hij er niet meer mee verder is gegaan. (Berners-Lee, 1999; 14-15)

227,,I didn’t do such a good job the second time around”, erkent Berners-Lee, maar hij geeft niet aan waarom hij de tweede keer met een beperkter programma volstond. (Berners-Lee, 1999; 17)

228,,I saw one protagonist after the next shot down in flames by indignant researchers because the developers were forcing them to reorganise their work to fit the system.” (Berners-Lee, 1999; 17)

229Afkomstig uit Berners-Lee (1989)

230Dit is bewaard gebleven en wordt afgebeeld in Gillies & Cailliau (2000; 181).

231,,’I’ve looked repeatedly at that March paper,’ she says, ‘and I couldn’t honestly tell you even now that it’s about the World Wide Web […]. (Gillies & Cailliau, 2000; 180)

232,,That’s when the internet came into my life.” (Berners-Lee, 1999; 22)

233,,In the meantime, [tussen het indienen van zijn oorspronkelijke voorstel in maart 1989 en het indienen van een herzien voorstel in mei 1990 – DvE] I got more involved with the Internet, and read up on hypertext.” (Berners-Lee, 1999; 25)

234Deze gang van zaken wordt beschreven in Gillies & Cailliau (2000; 197-198)

235Te ingewikkeld, zei de ene aanbieder van hypertextsoftware. Owl Ltd, die een browser had ontwikkeld met de naam Guide genoot de bijzondere belangstelling van Berners-Lee en Cailliau, omdat Guide eigenlijk alles had wat ze wilden, behalve internetconnectiviteit. ,,They’ve already done the difficult bit! I thought, so I tried to persuade them to add an Internet connection. They were friendly enough, but they, too, were unconvinced.” (Berners-Lee, 1999; 29)

236Aldus Cailliau, die hier als auteur zichzelf als respondent citeert. (Gillies & Cailliau, 2000; 198)

237Cailliau vond de naam aanvankelijk niks, omdat de afkorting nog langer was dan de naam zelf. Maar hij wilde ook geen acroniem van een Griekse god of een Egyptische farao, waar CERN al van vergeven was. (Gillies & Cailliau, 2000; 199)

238Ontleend aan Berners-Lee (1999, 31-33)

239,,They didn’t seem to see how it would be useful.” (Berners-Lee, 1999; 34)

240,,I was not employed by CERN to create the Web. At any moment someone higher-up could have questioned how I was spending my time, and while it was unusual to stop people at CERN from following their own ideas, my informal project could have been ended.” (Berners-Lee, 1999; 34)

241,,Simply being able to read documents was good enough to bootstrap the process.” (Berners-Lee, 1999; 36) Het was dus een bewuste, zij het door omstandigheden ingegeven, keuze om al in een vroeg stadium van de ontwikkeling van het web software te maken waarmee uitsluitend kon worden gelezen. Berners-Lee worstelde daar vanaf het begin mee: ,,My vision was a system in which sharing what you knew or thought should be as easy as learning what someone else knew.” (Berners-Lee, 1999; 36)

242,,In july and August there were from ten to one hundred ‘hits’ (pages viewed) a day.” (Berners-Lee, 1999; 54)

243Kunz is ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het web op Amerikaanse bodem geïnterviewed door CNet. Hij noemt de datum 13 september. (Festa, 2001)

244De rol van Paul Kunz en bibliothecaris Louise Addis wordt zowel beschreven door Gillies & Cailliau als door Berners-Lee (1999; 50). Kunz zelf nam overigens niet de moeite het resterende programmeerwerk te verrichten: daarvoor vond hij het niet belangrijk genoeg. Waar hij toen mee bezig was kon hij negen jaar later overigens niet meer reconstrueren. (Gillies & Cailliau, 2000; 218-219) Het web was kennelijk wel handig, maar niet zo bijzonder dat je daarvoor een lopend project, ook al was dan verder niet van buitengewoon groot belang, in de steek moest laten.

245De naam van deze fysicus wordt niet genoemd. (Gillies & Cailliau, 2000; 205)

246,,about a dozen” (Gillies & Cailliau, 2000; 221)

247,,By the end of 1991 there were servers in other physics labs around Europe.” (Gillies & Cailliau, 2000; 202)

248Volgens de ‘officiële’ geschiedschrijving van het World Wide Web Consortium (Connolly, 2000) waren er in november 1992 26 betrouwbare webservers. Tim Berners-Lee stuurde op 1 juli 1993 in de usenetgroep comp.infosystems.www een lijst met honderd servers rond die bij CERN waren aangemeld, alsmede enkele tientallen die hij via links had aangetroffen. (Berners-Lee, 1992)

249Oorspronkelijk de tekst van een presentatie op de conferentie ‘Software Engineering, Artificial Intelligence and Expert Systems for High Energy and Nuclear Physics’ in het Franse La Londe-les-Maures in januari 1992. (Berners-Lee et al, 1992)

250,,If there is one thing that sold the Web to the particle physics community, it was the fact that physicists could use it to get to the SPIRES database.” (Gillies & Cailliau, 2000; 226) SPIRES bevatte de preprints.

251Bright new ideas that could change the world‘ (Berners-Lee, 1999; 29) is wel negen jaar later opgeschreven.

252De tekst met alle commando’s voor weergave ‘vertalen’ voordat het naar de client wordt verzonden, zodat het electronische boek een computerprogramma wordt.

253Aldus de weergave van Berners-Lee (Berners-Lee, 1999; 29-30).

254,,It was rejected – in part because it wasn’t finished, and it didn’t make enough references to work in the field. At least one of the reviewers, too, felt that the proposed system violated the architectural principles that hypertext systems had worked on up till then.” (Berners-Lee, 1999; 55)

255Een gotspe, zei een van de bezoekers, om dat World Wide Web te noemen. Een andere bezoeker vroeg zich na het bekijken van de demonstratie af waarin nu de hypertext zat. (Gillies & Cailliau, 2000; 219)

256,,Our user population was classrooms of students. In the mid-80s we were definitely not thinking on a world-wide scale”, aldus Nicole Yankovich, een van de ontwikkelaars van Intermedia, een van de belangrijkste van de toenmalige hypertextsystemen. (Gillies & Cailliau, 2000; 128)

257De zoekdienst Google heeft in 2001 vrijwel het gehele usenetarchief vanaf 1981 doorzoekbaar gemaakt. Er kan onder meer gezocht worden in afzonderlijke groepen, op afzender, op datum, alsmede op woorden in de tekst, of op een combinatie hiervan.

258De teksten van de originele bijdragen zijn via het Googlearchief te vinden. URL: http://groups.google.com/groups?as_epq = Berners%20Lee&as_drrb = b&as_mind = 1&as_minm = 8&as_miny = 1991&as_maxd = 30&as_maxm = 9&as_maxy = 1991&as_scoring = d&hl = nl

259,,I began to get e-mail from people who tried to install the software. They would give me bug reports, and ‘wouldn’t it be nice if …’ reports. And there would be the occasional ‘Hey, I’ve just set up a server, and it’s dead cool. Here’s the address.’ With each nwe message I would enter in info.cern.ch a hypertext link to the new web site, so others visiting the CERN site could link to that address as well. From then on, interested people on the Internet provided the feedback, stimulation, ideas, source-code contributions and moral support that would have been hard to find locally.” (Berners-Lee, 1999; 51-52)

260,,His ploy to harness the geeks had borne fruit, just as he expected.” (Gillies & Cailliau, 2000; 215)

261,,For a while, Gopher was the most popular Internet application around. It made the Net easy to navigate; hopping from one machine to the next was as easy as pointing and clicking.” (Gillies & Cailliau, 2000; 140)

262,,Their jaws just dropped. They knew the database, and they saw how easy it was to access it from the south of France”, vertelt Paul Kunz in een interview ter gelegenheid van tien jaar World Wide Web in Amerika. ,,You had these 200 people, who were coming from maybe 100 or more different institutes from around the world, and imagine how anxious they were to get back home and show their colleagues! This was a giant push in advancing the Web. It not only existed, but it had something useful on it.” (Festa, 2001)

263Een bijdrage van 2 oktober 1992, terug te vinden via het Google archief.

264,,The Semantic Web will bring structure to meaningful content of Web pages, creating an environment where software agents roaming from page to page can readily carry out sophisticated tasks for users.” (Berners-Lee, Hendler & Lassila, 2001)

265,,What I think Marc did really well […] is make it very easy to install, and he supported it by fixing bugs via e-mail any time day or night.” Aldus Tim Berners-Lee (Gillies & Cailliau, 200; 240)

266,,Developers knew they couldn’t do anything that could possibly be said to be related to the gopher protocol without asking all their lawyers first about negotiating rights. Even if a company wrote its own gopher client or server, the university could later sue for infringement of some intellectual property right.” (Berners-Lee, 1999; 79)

267,,If history had taken a slightly different course, MIT/LCS might have found itself building the World Wide Gopher Consortium while trying to lure Marc McCahill or Farhad Anklesaria to Boston to be its Director. In stead of the three green W’s, a small furry rodent might have been the icon of the information age.” (Gillies & Cailliau, 2000; 290)

268Deze doorbraak vond volkomen los van de ontwikkeling van het web plaats, maar vervolgens versterkten beide elkaar wel. ,,The appearance of personal-computer-based Web browsers coincided with the privatization of the Internet, providing an attractive application for many users who suddenly had access to the network.” (Abbate, 1999; 218)

269XS4All begon in april 1993 als eerste access provider voor particulieren in Nederland.

270,,The web we all use today is not the one Tim Berners-Lee first envisaged back in 1989. He foresaw his invention as being a tool for communication in which it would be as easy to author material as to read it. The Web wasn’t meant to be the passive medium that it has become for most of us.” (Gillies & Cailliau, 2000; 307)