De dreiging van de nieuwe media

Logo De Journalist
De Journalist, jaargang 102, nummer 20 (31 oktober 1997).

Nieuwe media gaan op hun eigen manier om met nieuws en laten zich weinig gelegen liggen aan journalistieke tradities. Hun opkomst vormt dan ook een bedreiging voor de journalistiek. Strategisch handelen is geboden.

De krant verliest voortdurend terrein aan nieuwe media. Dat was al zo met de opkomst van radio en televisie, en dat gaat door met de introductie van nieuwsdiensten via computernet­werken als het Internet. Dat de kranten die de opmars van radio en televisie hebben overleefd – een kleine minderheid – er nu niet slecht voor staan, komt zowel door die kaalslag als door de gelijktijdig opgetreden groei van de markt voor nieuws.

Die groei van de nieuwsmarkt zet waarschijnlijk nog wel even door, maar kranten zullen het steeds moeilijker krijgen om een deel van die groei te bemachtigen. Er komen namelijk niet alleen geheel nieuwe media bij, ook het aantal radio- en televi­siestations blijft hand over hand toenemen.

Dat heeft consequenties voor de journalistiek; immers, niet alle nieuws is journalistiek. Het heeft decennia geduurd eer radio en televisie journalistiek serieus te nemen waren, en veel nieuwe media streven niet eens naar een journalistieke status. Zij verzamelen en selecteren het nieuws zoals dat er ‘is ’ en geven dat door aan hun klanten. Ik wil betogen dat de op­komst van nieuwe media niet alleen de positie van de krant zal ondergraven, maar als we niet oppassen ook die van de journa­listiek als geheel.

De meeste krantenjournalisten denken nog steeds dat zij voor een krant werken. Dat is een ernstige misvatting. Tien jaar ge­leden was dat zo, maar nu niet meer. Hun primaire taak is niet het vullen van een krant, maar het samenstellen en onderhou­den van een database. Voor radiojournalisten zal dit binnen vijf jaar ook het geval zijn, voor televisiejournalisten duurt dat hooguit nog enkele jaren langer.

Zoals dat zo vaak gaat in de automatisering zijn computers ook in de krantenproductie aanvankelijk ingezet om bestaan­de activiteiten efficiënter en beter uit te voeren. De zetters zijn verdwenen, nu komt de volgende stap. Automatisering schept geheel nieuwe publicatiemogelijkheden: het maken van een website, een CD-Rom, een jaarboek of een knipselkrant is een fluitje van een cent als alle artikelen, foto’s en illustraties toch al in de computer zitten.

Uitgevers hadden dit eerder door dan journalisten. Zij gingen met het materiaal uit de database aan de haal zonder dat de journalisten daar greep op hadden. De laat ontwaakte NVJ twist nu met de uitgevers over de voorwaarden voor dit ‘herge­bruik ’. Alleen al uit het bezigen van het woord hergebruik blijkt al dat men niet ziet dat er de afgelopen tien jaar iets fun­damenteels is veranderd in het productieproces. Het is niet meer zo dat de database een afgeleid product is van de krant. Het is omgekeerd: de krant is een afgeleid product van de data­base. Van hergebruik is dus helemaal geen sprake. Een website vormt net als een papieren krant een ‘rapport’ uit de database. In de niet al te verre toekomst zullen er uit die database tiental­len, misschien wel duizenden rapporten worden vervaardigd, sommige één maal per dag, andere wekelijks of jaarlijks, weer andere vrijwel continu. Het papieren dagblad is daar slechts één van.

Deze ontwikkeling is van immense betekenis voor de machts­verhoudingen binnen het bedrijf. Het was tot dusverre zo dat degene die de macht had over de drukpers de baas was in het bedrijf. Niet voor niets spreken we van persconcentratie: de grootscheepse fusiegolven in de bedrijfstak zijn vooral ingege­ven door de omvang van de investeringen die nodig zijn voor de aanschaf van nieuwe drukpersen. Naarmate de papieren krant voor een geringer deel van de inkomsten van het bedrijf gaat zorgen, zal de macht van degenen die de drukpersen be­heersen afnemen.

Omdat de database in de toekomst hét kapitaal van de onder­neming vormt zal degene die de baas is over de database de machtigste positie innemen binnen het bedrijf. Het is op dit moment nog een open vraag wie dat wordt. Marketing, docu­mentatie, automatisering en redactie kunnen allemaal aan­spraak maken op die rol, en ook de drukkerij zal zijn positie niet zomaar prijsgeven. De strategische keuzen die nu worden gemaakt hebben consequenties voor de machtsposities over twintig jaar.

Journalisten zijn niet zo gewend om strategisch te opereren – de krant van morgen is hun voornaamste zorg – maar moeten nu toch wel even opletten, niet alleen omdat de macht over hun werk in het geding is. Het is de aard van hun werk zelf die op het spel staat.

Van alle taken die journalisten vervullen zijn er in dit geval twee bij uitstek van belang. De eerste is dat zij een filter op de wereld vormen, dat wil zeggen ze toetsen tal van binnenko­mende berichten van bedrijven, organisaties en andere jour­nalisten op waarheidsgehalte en relevantie. Ze selecteren,checken, korten in en vullen aan. Journalisten zijn niet de eni­gen die filteren, dat doen ook documentalisten, voorlichters en samenstellers van nieuwsbrieven.

De tweede rol van journalisten is dat ze ‘eigen’ nieuws maken. Ze creëren feiten die er zonder hun ingrijpen niet waren ge­weest – ze onthullen, en daarbij gaat het beslist niet alleen om schandalen. Die tweede rol is duurder dan de eerste. De pro­ductiviteit van een bureauredacteur is veel groter dan die van een verslaggever.

Redacties zouden zich bijtijds moeten realiseren dat de database hun kernproduct is en de krant bijzaak

Dat verschil is van wezenlijk belang om te begrijpen waar het bij nieuwe media om gaat. je kunt in je eentje elke dag een heel aardige buitenlandpagina samenstellen voor een Nederlands lezerspubliek. Om dezelfde ruimte dagelijks te vullen met ‘eigen’ nieuws van enige relevantie voor datzelfde publiek heb je al snel tien of meer verslaggevers nodig. Zonder verslagge­vers kun je dus een veel goedkopere krant maken. Zo’n krant die geheel is gebaseerd op secundaire bronnen kan een voor­treffelijk filter op de wereld zijn, zij het zonder onthullingen. Maar het is nog maar de vraag of de lezer, als die echt zou kun­nen kiezen, veel extra geld voor die onthullingen over zou hebben.

Dat zo’n krant nog niet bestaat komt dan ook vooral door de histo­risch gegroeide situatie dat bestaan­de redacties hechten aan onthul­lingen. Die situatie valt slechts te doorbreken door een geheel nieuwe krant te beginnen die niet wordt ge­hinderd door traditie. Maar dat is kostbaar en succes is op de verza­digde krantenmarkt niet verzekerd.

Dat gebeurt dus niet zo gauw.

Bij nieuwe elektronische media als webpublicaties liggen die verhoudingen volkomen anders. In de eerste plaats zijn de benodigde investeringen veel geringer en is de distributie goedkoper. Het grootste deel van het budget kan aan de inhoud worden besteed. Wie een initiatief neemt voor een nieuwe webpublicatie wordt bovendien niet ge­dwarsboomd door een bestaande redactie die hecht aan haar onthullingstraditie. Grote concerns als Microsoft, AT&T en KPN, evenals geheel nieuwe bedrijven als Yahoo, vormen nieuwe nieuwsdiensten.

De krantenuitgevers gaan die nieuwkomers te lijf met web-kranten. Dat kunnen ze even aan, want de marginale kosten van een webkrant die wordt samengesteld uit de centrale data­base zijn zeer gering. Immers het verslaggeverswerk is al ge­daan, de reality check is uitgevoerd. Wat rest is knip- en plak­werk. Hoogwaardige informatie voor een habbekrats: een potentiële goudmijn is aangeboord. Of krantenuitgevers er meer van kunnen maken dan potentie is overigens de vraag.

De laatste golf nieuwe media die al wél veel geld heeft opgele­verd – 06-nummers – is geheel aan hen voorbij gegaan.

Zolang de opbrengst van de webkrant nog te verwaarlozen is bij die van de papieren krant, verandert er voor journalisten ogenschijnlijk niet zoveel. Ze kunnen de webkrant blijven zien als een afgeleid product en met hun werkgever blijven twisten over hoeveel gulden per maand ze daarvoor extra op hun giro moeten krijgen.

Het ligt echter voor de hand dat de verhouding in opbrengst tussen elektronische media en papieren krant zal verschuiven. Bij professionele uitgaven – de sector waarin Reed Elsevier en Wolters Kluwer actief zijn – is dat nu al duidelijk zichtbaar. Op de langere termijn zullen papieren kranten een bijproduct worden van uitgeverijen. De kernactiviteit wordt het veelzijdig exploiteren van een database.

Voor de positie van de journalistiek tekenen zich nu twee sce­nario ’s af. In het ene blijven journalisten denken dat ze voor een krant werken. Op den duur wordt de bulk van het geld in de uitgeverij verdiend met producten waaraan zij hooguit een marginale bijdrage hebben geleverd. Nieuwe filters op de we­reld worden buiten de krantenredacties gecreëerd en kunnen goedkoper werken omdat ze niet voor onthullingen hoeven te zorgen. Zodra de verkoop van kranten terugloopt worden de redacties ingekrompen en wordt het aantal eigen verslaggevers en daarmee de hoeveelheid eigen nieuws steeds kleiner. Op den duur verdwijnt de journalistiek zoals we die kennen.

Er is een tweede scenario denkbaar. Hierin stellen redacties zich offensief op en spreken ze de ambitie uit om multimediaredacties te worden. Ze re­aliseren zich bijtijds dat de database hun kernproduct is en de krant bij­zaak. Zodoende zijn ze van meet af aan betrokken bij alle andere rappor­ten die er uit die database worden sa­mengesteld. Sterker nog, ze nemen daar zelf initiatieven in. Het werk van dezelfde verslaggevers en dezelfde in- houdredacteuren (degenen die berichten van buiten beoorde­len) wordt door filterredacteuren (degenen die de berichten intern redigeren, bekoppen en vormgeven) in telkens andere vormen en combinaties bijeengebracht: denk daarbij niet al­leen aan webkranten en CD-Roms, maar zeker ook aan audiotex, radio (nieuws voor de automobilist in de file) en knipseldiensten op maat. De opbrengst van al die nieuwe media komt die ene grote multimediaredactie (mede) ten goede en leidt uiteindelijk ook tot een versterking van het verslaggeverswerk en daarmee tot meer eigen nieuws.

Het zal duidelijk zijn dat het tweede scenario mijn voorkeur heeft. De relatief hoge kosten van de verslaggeverij kunnen zo worden verdeeld over vele media. Alleen dan kan de onthullingstraditie van de journalistiek worden gewaarborgd.

Want een ding is zeker: de nieuwe elektronische nieuwsdien­sten zijn niet behept met een journalistiek onthullings-ethos. De mediatoren van Microsoft & Co zijn tevreden als ze orde kunnen scheppen in de informatiechaos. Hun werk lijkt wel op dat van journalisten, maar is toch net iets anders. Of, om met Spock te spreken: It’s journalism, but not as we know it.