Haal boeven uit de anonimiteit

Logo De Journalist
De Journalist
, jaargang 102, nummer 7 (4 april 1997).

Namen noemen van boeven is not done in de Nederlandse journalistiek. Steeds vaker worden ook andere mensen in het nieuws geanonimiseerd. Volgens Dick van Eijk ondergraaft dit de essentie van de journalistiek.

Wie, wat, waar en wanneer? Dat is het begin van alle journa­listiek: vertellen wat er loos is, betrouwbaarder dan de roddels in het buurtcafé, uitgebreider dan het relaas van de dorpsomroeper. Niet voor niets staat het wie voorop. Mensen zijn so­ciale wezens. Ze leven met en tussen andere mensen. Gesprek­ken tussen mensen gaan vaak óver mensen. Wie is er dood, wie geboren, wie benoemd, wie verkozen – en wie opgepakt en wie veroordeeld?

Willen de media een rol spelen als oriëntatiemiddel, dan moet ze namen noemen, en niet alleen in het redactionele deel. Fa­milieberichten, faillissementsmeldingen en personaliarubrieken vormen een essentieel onderdeel van de krant.

Toch is de Nederlandse journalistiek vanouds terughoudend in het noemen van namen. Het verzwijgen van namen ge­schiedt het meest consequent waar het verdachten in strafza­ken betreft. Dit is zelfs verankerd in tal van informele regels van het vak, zoals die zijn vastgelegd in erecodes en stijlboe­ken. Ik wil betogen dat deze zwijgzaamheid niet nodig is, niet juist, niet eerlijk en niet consequent.

Strafzaken zijn openbaar. Een ieder die dat wil kan kennisne­men van de ‘rol’ en zien wie er moeten voorkomen en waar­voor, en ieder kan plaats nemen op de publieke tribune om te zien en te horen wat er in de rechtszaal gebeurt. In de praktijk zijn er niet zo veel mensen die tijd hebben om de hele dag op de tribune te zitten. Dat zou ook niet nodig hoeven zijn. Beeld- en geluidsregistraties maken het mogelijk een openbaarheid te creëren die onafhankelijk is van tijd en plaats. Televisie-uitzendingen kunnen ieder die dat wenst op een virtuele tribune laten plaatsnemen, een video-archief maakt alles achteraf vindbaar en controleerbaar.

In de praktijk gaan we met deze openbaarheid in formele zin nogal houterig om. Fotograferen en radio- of televisieopnamen maken tijdens de zitting wordt in het algemeen niet toe­gestaan. Stenograferen en tekenen wel, terwijl dat nauwelijks minder betrouwbaar of nauwkeurig is, maar wel veel meer werk. Omdat dit zo veel werk is gebeurt het weinig. Daarmee komt de openbaarheid van de rechtszitting onvoldoende tot zijn recht. Terecht pleitte het Tweede-Kamerlid Boris Dittrich (D66) dan ook enkele weken geleden voor het toelaten van te­levisiecamera’s in de rechtszaal.

Het niet noemen van de namen van verdachten is niet nodig: ze worden immers tijdens de zitting genoemd en ze staan op de rol. Ze zijn openbaar. Door de namen te verzwijgen, of om te zetten in initialen of pseudoniemen, houden we bewust infor­matie achter voor onze lezers. En omdat dit collectief gebeurt is er zelfs sprake van een samenzwering tegen de lezers en kij­kers: wij weten wie de (vermeende) boeven zijn, maar we ver­tellen het niet.

Nog los van het belang van openbaarheid schaden we daarbij vaak het belang van de lezer of kijker. Een recent bericht ter il­lustratie. Een huisarts fungeert als opvang voor jongeren die thuis problemen hebben en kon daarbij zijn handen niet thuishouden. Het zal je huisarts maar wezen! Lezers hebben er evident belang bij te weten om wie het gaat.

Niet in alle gevallen ligt dat individuele belang van lezers zo helder, maar in de praktijk wordt in de journalistiek vrijwel nooit een expliciete afweging gemaakt tussen privacy van de verdachte en angst voor stigmatisering enerzijds en de belan­gen van lezers anderzijds.

Het niet noemen van de namen van verdachten is ook niet eer­lijk, uit oogpunt van symmetrie. Bij het spel dat in de rechts­zaal wordt opgevoerd laten we ons de definitie van de situatie opdringen van justitie. Die bepaalt al de rolverdeling, die be­paalt wie aanklager is en wie aangeklaagde. Door de aanklager wel een naam te geven en de aangeklaagde niet versterken we de symbolische macht van justitie. Wie geen naam heeft, heeft geen stem. De woorden van een anonymus zijn minder waard dan die van een met name genoemde. Huiver voor anonieme bronnen is terecht, maar verdwijnt kennelijk als sneeuw voor de zon zodra de verslaggever de rechtszaal betreedt.

Alle bezwaren die worden aangevoerd voor het niet noemen van de namen van verdachten verdampen in één klap wanneer de zaak zich een paar kilometer over de grens afspeelt. Dutroux en kornuiten hebben vanaf de eerste dag met naam en toenaam – én foto’s – in de Nederlandse media gefigureerd. O.J. Simpson idem dito. Nu gebeurde dat in België en Amerika ook, maar daar is dat normaal: de journalistieke mores ver­schillen in dit opzicht zeer sterk van land tot land.

Juist in het licht van de grote vrijmoedigheid wanneer het gaat om zaken die in het buitenland spelen doet het binnenlands beroep op ‘hogere waarden’ als privacy en gevaar voor stigma­tisering inconsequent en zelfs hypocriet aan.

Uit bovenstaande argumenten valt ook af te leiden in welke ge­vallen het weglaten van de namen wel nodig, juist of eerlijk is. Weglaten is uiteraard nodig als daarover een expliciete af­spraak is gemaakt. Dit speelt met name bij het verstrekken van namen van arrestanten door de politie. Immers, deze namen zijn formeel niet openbaar en de politie kan bedingen – dat hóeft niet – dat de krant ze (nog) niet afdrukt.

Die voorwaarde vervalt uiteraard zodra de personen in kwestie op de rol van de rechtbank komen. Het noemen van namen door de politie gebeurt als het ware onder embargo, en de jour­nalist kan daar al dan niet op ingaan. Het laten noemen van namen onder embargo verschaft inzicht in de achtergrond van de zaak en vergemakkelijkt het schrijven van een toelichting, maar kan een belemmering vormen bij eigen publicaties.

Het noemen van namen is niet juist en journalistiek gezien onnodig als het belang van de zaak dat niet rechtvaardigt. Het heeft weinig zin dat een landelijk medium alle lokale kruimel­dieven gaat noemen – voor een plaatselijk medium moet die af­weging anders liggen. Daarbij is ook de eerlijkheid – bedoeld in de zin van symmetrie in de verslaggeving – in het geding.

In een zesregelig bericht in een kolom met kortjes gaat het veelal eerder om het geven van een beeld van de strafmaat voor bepaalde delicten dan om de details. Dan kunnen de namen van de betrokkenen onvermeld blijven. De symmetrie vereist echter dat zodra de officier wordt genoemd, of het slachtoffer, ook de verdachte niet anoniem blijft.

De laatste jaren raakt de anonimisering van bronnen steeds meer in zwang bij media, ook waar het geen verdachten be­treft. Sterker nog, media die dat niet doen kunnen soms nog een draai om de oren verwachten van de Raad voor de Journa­listiek. In De Journalist van 7 maart wordt een klacht gegrond verklaard van iemand die werd genoemd als partij in een civie­le zaak, want, redeneert de Raad: ‘Aan klager werd ontslag op staande voet aangezegd op grond van beschuldigingen van ver­duistering, verzwijging van schulden en schending van ge­heimhoudingsplicht en bovendien werd gesuggereerd dat kla­ger zich met onoorbare activiteiten had ingelaten. Het valt te voorzien dat bekendmaking van deze omstandigheden, met vermelding van de naam en woonplaats van de persoon die het betreft, zeker in een kleine gemeenschap als waarin klager woonachtig is schadelijk kan zijn, zowel privé als in zakelijk opzicht.’ Ja, allicht kan dat schadelijk zijn, pech gehad. Maar als de krant niet vertelt wat er gebeurt, is de lezer aangewezen op het roddelcircuit. En daar geldt geen hoor en wederhoor, geen checken der feiten en is de zorgvuldigheid menigmaal ver te zoeken. Het Nieuwsblad Stellingwerf verdient lof, geen beris­ping. En de Raad moet zich nog maar eens bezinnen over de vraag wat eigenlijk de bedoeling is van de journalistiek.

Waar het in verhalen over criminaliteit veelal gaat om anony­mi of om personen die met initialen worden aangeduid, dui­ken in zogenaamde menselijke verhalen steeds vaker pseudo­niemen op. Veelal gaat het om mensen met een probleem of in een slachtoffer-achtige rol. Hét nadeel van pseudonimisering in zulke gevallen is natuurlijk dat het verhaal oncontroleer­baar wordt. Dat geldt des te sterker naarmate de pseudonymi er een grotere rol in spelen.

Laten we alsjeblieft de kloof tussen feit en fictie breed genoeg houden

Mensen vragen soms om niet met name genoemd te worden in de krant. Zo’n verzoek moet in beginsel met neen worden beantwoord. Dat kan betekenen dat je een personage kwijt bent – niet per se een bron: je kunt natuurlijk wel gewoon pra­ten, je hoeft wat die persoon zegt immers niet in de krant te zetten. Wanneer je de discussie aangaat lukt het overigens nogal eens om de persoon in kwestie toch zo ver te krijgen in te stemmen met naamsvermelding. En lukt dat niet, dan moet de speurtocht naar soortgelijke gevallen maar even worden voortgezet. Dat is meer werk, maar dat leidt wel tot betere, controleerbaarder stukken. Opmerkelijk is overigens dat men­sen uit slachtoffer- of probleemcategorieën in praatprogram­ma’s op televisie in groten getale frank en vrij optreden. Ondanks de bezwaren tegen het toekennen van schuilnamen zijn er gevallen denkbaar waarin deze stap toch gerechtvaar­digd is. De verslaggever dient dan wel aan de lezer verantwoor­ding af te leggen over zijn keuze. Hij liegt immers tegen de lezer en daar is een heel goed excuus voor nodig. Veelal wordt zo’n verhaal met pseudoniemen afgesloten met een zinnetje als: In verband met de privacy zijn de namen van betrokkenen veran­derd. Dat is dus geen journalistieke rechtvaardiging. Ook ”be­trokkenen wilden niet met hun naam in de krant” is dat niet. Het gaat er niet om waarom betrokkenen alleen onder pseudo­niem in de kolommen willen, maar waarom de verslaggever daarin heeft toegestemd.

Als verdediging voor het op grote schaal gebruiken van pseu­doniemen wordt wel aangevoerd dat de werkelijke namen er in zulke gevallen niet zo veel toe doen, omdat het er meer om gaat een beeld te geven van een situatie, van een ontwikkeling in de samenleving of van een bepaalde subcultuur. Toegege­ven, die doelstellingen vereisen niet per se dat de echte namen worden genoemd. Wetenschappers doen dat in het algemeen ook niet, literatoren evenmin. Maar dat zijn andere métiers dan de journalistiek, met andere regels over waarheid en con­troleerbaarheid. Wie een mooi menselijk verhaal wil schrijven zonder ware namen moet dat maar doen in de vorm van een roman of novelle. Maar laten we alsjeblieft de kloof tussen feit en fictie breed genoeg houden. Boeven en zielepoten horen met hun volle naam in de krant.